Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1920

Datum uitspraak2009-07-02
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607090-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

opium enkelvoudige spiegelconfrontatie


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector strafrecht parketnummer: 07.607090-09 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 juli 2009 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de PI Flevoland, HvB Lelystad. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Buis, de verdachte en de raadsman van verdachte, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 10 maart 2009 in de gemeente Lelystad (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht. 4.2 De bewijsoverwegingen De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode drugs heeft gedeald. In het dossier bevinden zich verklaringen van meerdere getuigen die verklaren dat zij drugs, te weten heroïne en cocaïne, kopen van een persoon genaamd “[X]”. Wanneer aan de getuigen een foto van verdachte wordt getoond, verklaren zij dat de persoon die zij op de foto zien [X] is. Door de raadsman is aangevoerd dat aan alle getuigen slechts 1 foto is getoond en dat een dergelijke fotoconfrontatie aanzienlijk minder tot de overtuiging kan bijdragen dan een meervoudige “Foslo’. De rechtbank overweegt dat er een groot aantal getuigen is dat verdachte als [X] herkent. Enkele van deze getuigen verklaren al enkele jaren meerdere malen per week drugs bij [X] te kopen. Zij zullen derhalve goed weten hoe [X] eruit ziet en hem van een foto kunnen herkennen. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Arendonk. Hij ziet de hem ambthalve bekende verdachte weglopen bij een vrouw. De vrouw verklaart tegen hem dat zij van [X] cocaïne wilde kopen en dat [X] de persoon is die net weg loopt. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat “[X]”dezelfde persoon is als verdachte. 4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat: hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 10 maart 2009 in de gemeente Lelystad telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet. 6 De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 7 De strafoplegging 7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. 7.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de eis van de officier van justitie heeft de raadsman aangevoerd dat hij dit een te hoge eis vindt. Hij heeft daarbij gewezen op de LOVS-richtlijnen. 7.3 Het oordeel van de rechtbank Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Verdachte heeft zich gedurende een ruime periode schuldig gemaakt aan het dealen van hard-drugs. Door het dealen van harddrugs wordt veel overlast veroorzaakt. Verdachte is hiervoor verantwoordelijk. Daarnaast is verdachte mede-verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat heroïne en cocaïne stoffen zijn, die sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor het dealen in harddrugs. 8 Het beslag 8.1 De teruggave aan verdachte De officier van justitie heeft gevorderd de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen goederen. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de op de onder 1 tot en met 7 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen. 9 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 91 van het wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. 10 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.3 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; Beslag - gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 7. Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, mr. J.P.C. Obbink en mr. L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 juli 2009. Mr. J.P.C. Obbink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.