Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1904

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900018/1/V6
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 augustus 2007 is het koninklijk besluit van 9 februari 2005, waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken.


Uitspraak

200900018/1/V6. Datum uitspraak: 8 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2008 in zaak nr. 07/4597 in het geding tussen: [appellant] en de minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 augustus 2007 is het koninklijk besluit van 9 februari 2005, waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken. Bij besluit van 1 november 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 18 november 2008, verzonden op 21 november 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C.L. Koets-Bolhuis, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister in redelijkheid het koninklijk besluit waarbij aan hem het Nederlanderschap is verleend, heeft ingetrokken, aangezien hij nimmer melding heeft gemaakt van zijn te Brazilië gesloten huwelijk met de Braziliaanse echtgenote en hij ervan op de hoogte was dat dit huwelijk niet was ontbonden. [appellant] voert hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet willens en wetens heeft gefraudeerd, maar dat sprake is geweest van een onschuldig dwalen, aangezien hij feitelijk was gescheiden van de Braziliaanse echtgenote, hij op basis hiervan een ongehuwdverklaring van de Surinaamse autoriteiten heeft gekregen en hij dientengevolge te goeder trouw ten tijde van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner' de vraag of hij ongehuwd was bevestigend heeft beantwoord. 2.1.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba geen bedenkingen bestaan. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de RWN, voor zover thans van belang, kan de minister de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) kan de minister besluiten tot intrekking van het Nederlanderschap indien de optant of de naturalisandus in het kader van de optie of naturalisatieprocedure een valse verklaring heeft afgelegd, bedrog heeft gepleegd of relevante feiten heeft verzwegen. De wetgever heeft met de woorden "valse verklaring of bedrog" aansluiting gezocht bij titel XII Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschriften) en bij artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (vernietigbaarheid van een rechtshandeling die tot stand is gekomen door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden). Bij "het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit" moet worden gedacht aan het verzwijgen van feiten, waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ze van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de optieverklaring of het verzoek om naturalisatie. De intrekking van het Nederlanderschap is geen sanctie voor de frauduleuze handelingen, maar heeft tot doel dat de gevolgen van het frauduleus handelen worden gecorrigeerd. Volgens de Handleiding zal intrekking slechts worden overwogen indien de betrokkene, ware de fraude, het bedrog of de verzwijging van relevante feiten tijdig bekend geweest, niet voor verkrijging of verlening van het Nederlanderschap in aanmerking zou zijn gekomen. 2.1.2. Als vaststaand moet worden aangenomen dat [appellant] op […] in Brazilië in het huwelijk is getreden met de Braziliaanse echtgenote, hij ten tijde van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf en de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner' een door de Surinaamse autoriteiten overgelegde ongehuwdverklaring heeft overgelegd, hij nimmer melding heeft gemaakt van zijn huwelijk met de Braziliaanse echtgenote en bij wetenschap aan de kant van de Nederlandse autoriteiten dat dit huwelijk niet was ontbonden hij niet in aanmerking zou zijn gekomen voor de voormelde, aan hem verleende verblijfsvergunning en dientengevolge in het kader van zijn verzoek om naturalisatie bedenkingen tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland zouden hebben bestaan, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN. 2.1.3. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase op 25 september 2007 heeft [appellant] verklaard dat hij in Suriname een echtscheidingsprocedure wilde starten, maar daarvan wegens geldgebrek heeft afgezien, alsmede dat hij zowel van de Braziliaanse als de Surinaamse autoriteiten te horen heeft gekregen dat hij voor een dergelijke procedure in Brazilië moest zijn. Voorts heeft [appellant] verklaard dat een echtscheiding in Brazilië heel lang duurt en hij bovendien twee maanden aldaar zou moeten verblijven. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant] ten slotte verklaard dat hij wist dat hij in Brazilië moest scheiden, maar dat hij het zich niet kon veroorloven om hiernaar terug te gaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was [appellant] aldus zowel ten tijde van de toelatingsprocedure als ten tijde van de naturalisatieprocedure ervan op de hoogte dat hij niet officieel was gescheiden van de Braziliaanse echtgenote. [appellant] had kunnen en moeten begrijpen dat het voor de Nederlandse autoriteiten belast met de uitvoering van de RWN van evident belang was om van zijn huwelijk te weten. Reeds omdat [appellant] hiervan nimmer melding heeft gemaakt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister in redelijkheid het koninklijk besluit waarbij aan hem het Nederlanderschap is verleend, heeft ingetrokken. Of met de verzwijging sprake zou zijn geweest van fraude, dan wel van een onschuldig dwalen is, gezien het in 2.1.1 weergegeven beleid, voor de bevoegdheid van de minister om over te gaan tot intrekking van het Nederlanderschap niet relevant. Het betoog faalt. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. De Vink voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009 154-523.