Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1899

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900770/1/V6
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 4 januari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) [appellant] medegedeeld dat het koninklijk besluit van 12 oktober 1999 met nummer 99004620, waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend (hierna: het koninklijk besluit), voor hem geen rechtsgevolgen heeft.


Uitspraak

200900770/1/V6. Datum uitspraak: 8 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 december 2008 in zaak nr. 08/276 in het geding tussen: [appellant] en de minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij brief van 4 januari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) [appellant] medegedeeld dat het koninklijk besluit van 12 oktober 1999 met nummer 99004620, waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend (hierna: het koninklijk besluit), voor hem geen rechtsgevolgen heeft. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 18 december 2008, verzonden op 19 december 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 februari 2009. Deze brieven zijn aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van de minister van 4 januari 2008 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), reeds omdat deze brief niet op rechtsgevolg is gericht. [appellant] voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het de bedoeling is van voormelde brief het oorspronkelijke rechtsgevolg van het koninklijk besluit alsnog niet in te laten treden en deze brief aldus wel beoogt een rechtsgevolg in het leven te roepen en gezien dient te worden als een besluit als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN). Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat wanneer vast komt te staan dat een naturalisatiebesluit, ondanks dat hierin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen, onmiskenbaar betrekking heeft op dezelfde persoon, zoals in de onderhavige zaak het geval is, dit besluit wel degelijk rechtsgevolg heeft, aldus [appellant]. 2.1.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de RWN, voor zover thans van belang, kan de minister de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een ieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, bij de rechtbank te 's-Gravenhage of, indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba woonachtig is, bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba een verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat. Ingevolge artikel 19 is aan een onherroepelijk geworden beschikking, gegeven met toepassing van artikel 17, elk met de uitvoering van enige wettelijke regeling belast orgaan gebonden. 2.2. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer de beschikking van 30 juni 2006 met rolnr. R05/095HR, JV 2006/314) volgt dat een vóór 1 april 2003 verleend naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen de betrokkene, behoudens bijzondere omstandigheden die de aanvrager desondanks voldoende identificeren ten behoeve van een behoorlijk antecedentenonderzoek, niet identificeert en daarom geen rechtsgevolg heeft. Een naturalisatiebesluit dat is genomen onder de werking van de RWN zoals deze sinds 1 april 2003 luidt, heeft, ook in gevallen waarbij de aanvrager zijn personalia niet juist heeft opgegeven en het naturalisatiebesluit hem derhalve niet met de juiste personalia aanduidt, doch wel duidelijk is op welke fysieke persoon het besluit betrekking heeft, volgens de Hoge Raad wel rechtsgevolg zolang het niet met toepassing van artikel 14, eerste lid, van de RWN is ingetrokken. Niet in geschil is dat [appellant] zich zowel ten tijde van de toelatingsprocedure als ten tijde van de naturalisatieprocedure heeft bediend van een valse naam en geboortedatum en dat de in het koninklijk besluit opgenomen personalia vals zijn. Nu het koninklijk besluit dateert van vóór 1 april 2003 moet het ervoor worden gehouden dat dit, gezien voormelde jurisprudentie van de Hoge Raad waarbij de Afdeling zich aansluit, [appellant] niet identificeert waardoor dit voor hem geen rechtsgevolg heeft en [appellant] nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Met de brief van 4 januari 2008 heeft de minister slechts een rechtsoordeel gegeven over het koninklijk besluit, doch hiermee is, anders dan [appellant] betoogt, geen wijziging in diens rechtspositie aangebracht en geen rechtsgevolg tot stand gekomen. Dat [appellant] een andere rechtspositie inneemt dan hij zou hebben gedaan indien hij wel was genaturaliseerd, is geen gevolg dat voortvloeit uit de brief van 4 januari 2008, doch wordt ingegeven door de RWN, zoals die vóór 1 april 2003 luidde. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, behelst de brief van 4 januari 2008 derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het staat [appellant] overigens vrij om door middel van een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van artikel 17, eerste lid, van de RWN het in de brief van 4 januari 2008 vervatte rechtsoordeel van de minister ter toetsing aan de rechtbank te 's-Gravenhage voor te leggen. Het betoog faalt. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. De Vink voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009 154-523.