
Jurisprudentie
BJ1894
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809482/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809482/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Culemborg (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de opslag op een perceel aan de Oude Beesdseweg afgewezen.
Uitspraak
200809482/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 november 2008 in zaak nr. 08/2472 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Culemborg (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de opslag op een perceel aan de Oude Beesdseweg afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2008, verzonden op 27 november 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door mr H.J.J. van Rijn en mr. J.M. Otte-Verweij, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is vestgesteld dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" op het perceel de bestemming "Landelijk gebied I" rust.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor onder meer de uitoefening van het agrarisch bedrijf en, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met "bedrijven", voor niet-agrarische bedrijven.
Ingevolge artikel 5, zesde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het eerste lid omschreven doeleinden.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing, alsmede het gebruik van de zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met de in dit plan - behoudens dit artikellid - bepaalde en dat bestaat op het tijdstip waarop het plan, voor zover betrekking hebbend op de strijdigheid van dat gebruik van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet worden vergroot.
2.2. Het perceel is in gebruik als gemeentelijk opslagterrein voor tegels, buizen, klinkers, grond en dergelijke. Dit gebruik is in strijd met de voor het perceel geldende bestemming. Voorts zijn op het perceel keerwanden geplaatst ter afscheiding en ter compartimentering van het terrein.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was tot handhavend optreden, omdat het gebruik voor opslagdoeleinden wordt gedekt door het overgangsrecht. Volgens [appellant] is het met de bestemming strijdige gebruik na de peildatum geïntensiveerd en is het perceel beter geschikt gemaakt voor opslagdoeleinden. Hij doelt daarbij op het aanbrengen van een asfaltlaag op het perceel, het aanbrengen van keerwanden op het terrein en de opslag van niet tot licht vervuilde grond.
2.3.1. Het betoog slaagt. Niet betwist is dat op de peildatum tegels, buizen en ander werkmateriaal op het perceel werd opgeslagen. De opslag van grond houdt een significante wijziging van het op grond van het toegestane gebruik in, reeds omdat deze grond niet kan worden aangemerkt als werkmateriaal. Voorts heeft het aanbrengen van een asfaltverharding tot gevolg dat het perceel minder geschikt wordt voor agrarisch gebruik en beter geschikt voor opslagdoeleinden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld betreft het hier een wijziging van het gebruik, waardoor de strijdigheid met het bestemmingsplan wordt vergroot.
2.3.2. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is verboden te bouwen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, moeten de keerwanden worden aangemerkt als bouwwerken. Nu deze bouwwerken niet vallen onder enige categorie van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningsplichtige bouwwerken, is het oordeel van de rechtbank dat hiervoor geen bouwvergunning is vereist, onjuist.
2.3.3. Uit het vorenstaande volgt dat het college ten tijde van het besluit op bezwaar bevoegd was handhavend op te treden wegens overtreding van artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften en, voor zover het het oprichten van de keerwanden zonder de vereiste bouwvergunning betreft, wegens overtreding van artikel 40 van de Woningwet. De rechtbank heeft dit niet onderkend, en daardoor evenmin onderkend dat het besluit op bezwaar is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 april 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient eveneens te worden vernietigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 november 2008 in zaak nr. 08/2472;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Culemborg van 16 april 2008, kenmerk 0805599;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Culemborg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Culemborg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 361,00 (zegge: driehonderdeenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
17.