Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1891

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808785/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast voor 7 maart 2007, dan wel 17 april 2007 een aantal voorzieningen aan de woning en de berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te treffen.


Uitspraak

200808785/1/H1. Datum uitspraak: 8 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 december 2008 in zaak nrs. AWB 08/8097 en 08/7353 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast voor 7 maart 2007, dan wel 17 april 2007 een aantal voorzieningen aan de woning en de berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te treffen. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en [appellante] gelast voor 5 november 2008 de in dit besluit genoemde voorzieningen te treffen. Bij uitspraak van 4 december 2008, verzonden op 10 december 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 december 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. Th.T.M. van Hemert, advocaat te Oegstgeest, en het college, vertegenwoordigd door M.J. de Jongh, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vast staat dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Voorts is niet in geschil dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die het college er toe hadden moeten nopen van handhavend optreden af te zien. Het geschil spitst zich toe op de lengte van de begunstigingstermijn. 2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de door het college gehanteerde begunstigingstermijn onredelijk kort is. [appellante] voert daartoe aan dat door het college ten onrechte geen rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. 2.2.1. Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in de beschikking tot toepassing van bestuursdwang een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. 2.2.2. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college redelijkerwijs een langere begunstigingstermijn had moeten vaststellen. Het is niet gebleken dat het voor [appellante] onmogelijk was om aan de last te voldoen binnen de oorspronkelijke begunstigingstermijn. Uit de aan het besluit op bezwaar ten grondslag liggende stukken en de omstandigheid dat het college bij dit besluit de begunstigingstermijn heeft verlengd tot 5 november 2008, kan voorts worden afgeleid dat, anders dan [appellante] betoogt, rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Het betoog faalt. 2.3. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte de door [appellante] aangedragen beroepsgronden heeft gepasseerd is niet nader onderbouwd en kan reeds hierom niet slagen. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Wortmann w.g. Oudenaller lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009 414-580.