
Jurisprudentie
BJ1888
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807506/1/H3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807506/1/H3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: het college), voor zover hier van belang, eenrichtingsverkeer voor motorvoertuigen ingesteld op de Kievitstraat, de Ridderstraat, het gedeelte van de Zandwijksingel tussen de Rembrandtlaan en de Nieuwendijk, en de Burgemeester H.G. van Kempensingel alsmede de Wilhelminabrug (hierna: de Parijse brug) gesloten verklaard voor vrachtverkeer.
Uitspraak
200807506/1/H3.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 september 2008 in zaak nr. 08/241 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Woerden.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: het college), voor zover hier van belang, eenrichtingsverkeer voor motorvoertuigen ingesteld op de Kievitstraat, de Ridderstraat, het gedeelte van de Zandwijksingel tussen de Rembrandtlaan en de Nieuwendijk, en de Burgemeester H.G. van Kempensingel alsmede de Wilhelminabrug (hierna: de Parijse brug) gesloten verklaard voor vrachtverkeer.
Bij besluit van 10 december 2007 heeft het college de door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2008, verzonden op 1 september 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 10 december 2007 vernietigd, voor zover betrekking hebbend op het instellen van een inrijverbod voor vrachtauto's op de Parijse brug. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 januari 2009 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit de Parijse brug gesloten te verklaren voor vrachtverkeer, opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief van 7 februari 2009 heeft [appellant] gronden tegen het besluit van 5 januari 2009 aangevoerd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.S. de Vroe en B. Beving, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 18, derde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.
2.1.1. Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Bij de verkeersbesluiten van 12 juni 2007 heeft het college eenrichtingsverkeer ingesteld op de hiervoor genoemde wegen en een inrijverbod voor vrachtverkeer ingevoerd op de Parijse brug door plaatsing van verkeersborden en onderborden.
Ten aanzien van het besluit tot het instellen van eenrichtingsverkeer
2.3. Het college heeft op de Kievitstraat en de Ridderstraat eenrichtingsverkeer in westelijke richting en op een deel van de Zandwijksingel en de Burgemeester H.G. van Kempensingel eenrichtingsverkeer in oostelijke richting ingesteld. Daartoe heeft het besloten omdat door de uitvoering van het Verkeerscirculatieplan in de binnenstad van Woerden de verkeersdruk op de Kievitstraat, de Ridderstraat en de Van Helvoortlaan is toegenomen. Deze toename in samenhang met het krappe profiel van deze wegen voor verkeer in twee richtingen, het medegebruik daarvan door het langzaam verkeer en het parkeren langs de weg zorgen volgens het college voor onveilige situaties. Door in één richting het autoverkeer weg te halen, ontstaat er ruimte voor het aanbrengen van fietsvoorzieningen en kan het verkeer volgens het college veiliger worden afgewikkeld.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat dit verkeersbesluit kan bijdragen aan een veiliger verkeerssituatie. Het heeft zich volgens de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] naar voren gebrachte alternatieven niet goed uitvoerbaar zijn, dan wel niet het beoogde veiligheidseffect opleveren. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid tot de maatregel heeft kunnen besluiten.
2.3.2. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn betoog dat het college bewust onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat de rechtbank niet, dan wel onvoldoende heeft meegewogen dat de verkeersintensiteiten die het college heeft gehanteerd onjuist zijn. Daardoor staat niet vast dat de verkeersmaatregel per saldo leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid, aldus [appellant]. Hij heeft in dat verband gewezen op de verkeerssituatie op de Zandwijksingel, die volgens hem niet aan de veiligheidsnormen voldoet en door de verkeersmaatregel verder zal verslechteren.
2.3.3. Het college komt, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.3.4. Het college heeft de effecten van de voorgenomen verkeersmaatregel doorgerekend met een verkeersmodel. Daaruit is gebleken dat de verkeersmaatregel een niet onverantwoorde of onaanvaardbare toename van het verkeer op de Zandwijksingel met zich zal brengen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] zijn stelling dat de intensiteit van motorvoertuigen per etmaal op de desbetreffende wegen onjuist is berekend, niet met stukken of berekeningen heeft onderbouwd. Het enkele feit dat uit tellingen blijkt dat de modelmatige voorspellingen niet met de werkelijkheid overeenkomen, zoals hij stelt, betekent niet dat het college niet van die voorspellingen uit heeft mogen gaan. Het college moet vooraf schatten welke effecten een maatregel heeft en dat moet het zorgvuldig doen. Niet is gebleken dat het college in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld.
De rechtbank heeft weliswaar geen expliciete overwegingen gewijd aan het standpunt van [appellant] dat het college bij de beoordeling van de door hem voorgestelde alternatieve route binnen de Vogelbuurt via de Meeuwenlaan en de Ridderstraat, onjuiste gegevens heeft gehanteerd met betrekking tot de breedte en de inrichting van wegen en de bebouwing aan die wegen, maar de Afdeling ziet daarin geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Zij betrekt daarbij dat in de overweging van de rechtbank, dat het college zich ten aanzien van de door [appellant] aangedragen alternatieven op het standpunt heeft kunnen stellen dat die alternatieven niet goed uitvoerbaar zijn dan wel niet de beoogde veiligheidseffecten opleveren, ook die stelling van [appellant] is meegewogen. Zoals ter zitting in hoger beroep door de vertegenwoordiger van het college is bevestigd, staat de breedte van de Ridderstraat op zich niet aan tweerichtingsverkeer in de weg, doch heeft het college mede vanwege de aanwezigheid van een school en een zwembad in de buurt gekozen voor het veiliger maken van de gehele route. Voorts zal de Zandwijksingel worden heringericht. Daarmee beoogt het college de kwaliteit van het wegdek te verhogen en de gevolgen voor de aangrenzende woningen van de verkeerstoename te minimaliseren. Gelet op het vorenstaande en de door [appellant] niet onderbouwd weerlegde feiten dat vanaf 2005 tot en met 2008 slechts vijf ongevallen op de Zandwijksingel hebben plaatsgevonden waarvan één met letsel, zodat niet aannemelijk is dat het traject onveilig is, is de rechtbank terecht tot haar overweging gekomen.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid het belang van de verkeersveiligheid, dat door de verkeersmaatregel wordt gediend, zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij het niet laten toenemen van de verkeersintensiteit op de Zandwijksingel in verband met de mogelijke schadelijke gevolgen daarvan voor zijn woning.
2.3.5. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het besluit tot geslotenverklaring van de Parijse brug
2.3.6. Het college heeft de Parijse brug gesloten verklaard voor vrachtauto's, zodat geen doorgaand vrachtverkeer door de Vogelbuurt kan rijden.
2.3.7. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank terecht het besluit op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de geslotenverklaring van de Parijse brug voor vrachtauto's heeft vernietigd omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert, maar dat zij in haar overwegingen onvoldoende heeft betrokken wat hij heeft aangevoerd ten aanzien van schade aan zijn woning en over de wijze van uitvoeren van de zogeheten nulmeting.
2.3.8. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de schade in de vorm van scheuringen en verzakkingen aan de woning van [appellant], die mogelijk is veroorzaakt doordat gedurende reconstructiewerkzaamheden in het centrum in 2004 zware vrachtauto's over de Zandwijksingel moesten rijden, en de eventuele vergoeding daarvan losstaan van de onderhavige verkeersmaatregel. Nu het college geen onderzoek had gedaan naar de effecten van de verkeersmaatregelen en die effecten derhalve niet bekend waren, kon de rechtbank niet beoordelen of de verkeersmaatregel zodanige extra schade zou veroorzaken dat het college van die maatregel had moeten afzien. Evenmin kon de rechtbank een oordeel geven over de wijze van uitvoering van de zogeheten nulmeting.
2.3.9. Het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op de gesloten verklaring voor vrachtverkeer van de Parijse brug is ongegrond.
2.4. Bij besluit van 5 januari 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit tot geslotenverklaring van de Parijse brug voor vrachtverkeer. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.4.1. Het college heeft in dit besluit op bezwaar zijn standpunt dat afsluiting van de Parijse brug voor vrachtverkeer noodzakelijk is in verband met het belang van het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan, gehandhaafd. Gelet op de breedte van de straten van de Vogelbuurt en de kwaliteit ervan, stelt het college zich op het standpunt dat doorgaand vrachtverkeer daar dient te worden geweerd. Het heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op de in juni 2008 verrichte nulmeting van de intensiteit van het verkeer in noordelijke richting op de Zandwijksingel en de op 20 november 2008 gedane visuele telling van het vrachtverkeer over de Parijse brug, waaruit blijkt dat de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van de maatregel niet leidt tot een onaanvaardbare hoeveelheid.
2.4.2. [appellant] heeft hiertegen aangevoerd dat de tellingen op onzorgvuldige wijze zijn uitgevoerd en dat ze de noodzaak van de maatregel niet rechtvaardigen.
2.4.3. [appellant] heeft niet met concrete cijfers de uitkomst van de door het college verrichte zogeheten nulmeting bestreden. Onweersproken is voorts dat de telling van het vrachtverkeer dat over de Parijse brug rijdt, na twee vanwege het doorsnijden van de telslangen mislukte mechanische tellingen, visueel is uitgevoerd op een doordeweekse dag waarop geen sprake was van werkzaamheden of andere stremmingen. De resultaten van deze meting zijn door [appellant] niet met concrete cijfers bestreden. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in wat hij heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college de metingen onzorgvuldig heeft uitgevoerd en dat het derhalve geen correcte uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak.
Vast staat dat de Parijse brug een smalle en hoge brug is en dat de straten in de Vogelbuurt gemiddeld smaller zijn dan de Zandwijksingel. De straten in de Vogelbuurt bestaan, anders dan de Zandwijksingel, uit klinkerverharding. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat doorgaand vrachtverkeer uit de Vogelbuurt moet worden geweerd. Uit de telling en de meting blijkt dat in de periode van 7.00 uur tot 19.00 uur ongeveer 9 middelzware en 6 zware voertuigen over de Parijse brug rijden en dat in diezelfde periode ongeveer 169 middelzware en 51 zware voertuigen, over de Zandwijksingel rijden. Buiten deze periode geldt zowel voor de Parijse brug als de Zandwijksingel een verbod voor vrachtwagens. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is niet aannemelijk dat de bestaande route over de Zandwijksingel onveilig is. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende dat vrachtauto's ook zonder over de Zandwijksingel te rijden via de zuidelijke ringweg het centrum kunnen bereiken, ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot geslotenverklaring van de Parijse brug voor vrachtverkeer.
2.4.4. Het beroep tegen het besluit van 5 januari 2009 is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op de gesloten verklaring voor vrachtverkeer van de Parijse brug ongegrond;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 januari 2009 ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
290.