
Jurisprudentie
BJ1882
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808734/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808734/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de locatie nr. M1-30 te Amsterdam vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. Dit besluit is op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200808734/1/M1.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de locatie nr. M1-30 te Amsterdam vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. Dit besluit is op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2008, beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2009, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door M. Benningen en P.F. Starreveld, beiden werkzaam bij het stadsdeel, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Oost-Watergraafsmeer 2004 (hierna: de ASV) kan in het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen inzameling plaatsvinden nabij de percelen. Ingevolge het tweede lid stelt het dagelijks bestuur plaatsen vast waar huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling nabij de percelen dienen te worden aangeboden. Op grond van het derde lid moeten de op grond van het tweede lid aangewezen locaties voldoen aan de criteria, gesteld in Bijlage 1 behorend bij de ASV.
2.2. Bij het bepalen van de locaties van inzamelvoorzieningen als de onderhavige betrekt het dagelijks bestuur onder meer de volgende in Bijlage 1, onder I, van de ASV opgenomen uitgangspunten: een maximale loopafstand vanaf de woning tot restafvalcontainers van 75 meter, het ontzien van openbaar groen bij de keuze van locaties, het zodanig plaatsen van containers dat tijdens de lediging geen gevaar voor omstanders en personeel ontstaat, het niet hoeven omleggen van hoofdleidingen van het riool, het zodanig kiezen van locaties dat kabels en leidingen zo min mogelijk hoeven te worden verlegd, het zodanig plaatsen van containers dat de gebruikers ervan geen gevaar opleveren voor langsrijdend verkeer en omgekeerd en het goed bereikbaar zijn van aanbiedlocaties voor voetgangers en fietsers. Blijkens Bijlage 1, onder III, van de ASV kan het dagelijks bestuur in voorkomende gevallen afwijken van de onder 1 genoemde uitgangspunten.
2.3. Het dagelijks bestuur heeft in het bestreden besluit naar aanleiding van de zienswijzen, gezien het bijzondere karakter van de groenstrook op de Bredeweg en de onwenselijkheid om met een inzamelvoertuig door de Bredeweg te rijden, voor welke straat reeds een verbod voor vrachtverkeer geldt, vastgehouden aan de oorspronkelijke locatie op de Hogeweg. Het dagelijks bestuur is aan het voornaamste bezwaar ten aanzien van de locatie nr. M1-30, te weten versperring van de oversteekplaats, tegemoet gekomen door ervoor te kiezen één van de fietsenrekken te verplaatsen en de locatie twee meter in de richting van een parkeervak op te schuiven.
2.4. [appellante] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie nr. M1-30 gelegen op de Hogeweg. Zij acht het belang van de verkeersveiligheid van buurtbewoners en bezoekers groter dan dat van het behoud van enkele meters groenstrook of straatplaveisel. [appellante] betoogt dat het dagelijks bestuur zelf blijkbaar niet te zeer hecht aan de bij het nemen van het besluit gehanteerde criteria nu het dagelijks bestuur juist voor de Bredeweg een uitzondering maakt met betrekking tot de maximale loopafstand van 75 meter van woningen tot de containers. [appellante] beklaagt zich tot slot over de kwaliteit van de besluitvorming van het dagelijks bestuur in het algemeen.
2.4.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden geconcludeerd dat de kans op de door [appellante] voorspelde verkeersonveilige situaties die zouden ontstaan als gevolg van de aanwezigheid van een inzamelvoertuig tijdens het legen en reinigen van de ondergrondse afvalcontainers, klein is. Het inzamelvoertuig is slechts eenmaal per week gedurende 10 minuten buiten de spitsuren ter plaatse aanwezig op de Hogeweg, voor welke weg een snelheidslimiet van 30 kilometer per uur geldt. Door het plaatsen van de containers nabij een verkeersdrempel die auto's alleen met gematigde snelheid kunnen passeren, wordt het voor achteropkomend verkeer bovendien moeilijk om met hoge snelheid het inzamelvoertuig te passeren. Nog vóór de daadwerkelijke plaatsing van de ondergrondse inzamelvoorzieningen heeft het dagelijks bestuur op de locatie nr. M1-30 een verkeersproef uitgevoerd, waarbij een inzamelvoertuig voor de geplande containerlocatie heeft stilgestaan om na te gaan hoe het overige verkeer zich zou gedragen. Geconstateerd werd dat het achteropkomende verkeer zonder problemen het inzamelvoertuig langzaam kon passeren en dat er geen gevaarlijke situatie ontstond voor voetgangers en/of fietsers. Deze beroepsgrond faalt.
2.4.2. Het betoog van [appellante] dat het dagelijks bestuur met de door hen voorgestelde locatie de in Bijlage 1, onder I sub 1, genoemde maximaal toegestane loopafstand vanaf de woning tot restafvalcontainers van 75 meter wordt overschreden, kan niet leiden tot het door haar gewenste gevolg. Onderdeel III van Bijlage 1 bepaalt dat het dagelijks bestuur in voorkomende gevallen kan afwijken van de in onderdeel I genoemde criteria. Volgens het dagelijks bestuur betekent dit dat voor zover alternatieven ontbreken er een uitzondering gemaakt moet worden, en dat in andere gevallen geen uitzondering wordt gemaakt. Nu uit onderdeel I onder 6 van Bijlage 1 bij de ASV volgt dat bij de keuze van locaties het openbaar groen wordt ontzien en het dagelijks bestuur erop heeft gewezen dat de groenstrook op de Bredeweg met markante (oude) bomen, zitbankjes en authentieke bestrating van een bijzonder karakter is en er de afgelopen jaren fors in is geïnvesteerd om de groenstrook in authentieke staat terug te brengen, heeft het dagelijks bestuur het plaatsen van containers in deze groenstrook als onwenselijk mogen aanmerken. Nu het dagelijks bestuur voorts onweersproken heeft gesteld dat de afstandsnorm van 75 meter bij aanwijzing van de locatie in de groenstrook op de Bredeweg ook niet zou worden gehaald, heeft het dagelijks bestuur bij de aanwijzing van locatie nr. M1-30 in redelijkheid kunnen afwijken van de in onderdeel I onder 1 van Bijlage 1 van de ASV genoemde maximale afstand van 75 meter.
2.4.3. Voor zover [appellante] zich beklaagt over de wijze van besluitvorming van het dagelijks bestuur in het algemeen kan dit betoog niet slagen omdat in deze procedure uitsluitend de rechtmatigheid van het besluit van 14 oktober 2008 aan de orde is.
2.4.4. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur, rekening houdend met de betrokken aspecten en de voorgestelde alternatieve locatie, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot aanwijzing van locatie nr. M1-30 te Amsterdam als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval heeft kunnen komen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
195-209.