
Jurisprudentie
BJ1880
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808272/1/V6
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808272/1/V6
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 29 mei 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) [appellant] medegedeeld dat het koninklijk besluit van 8 september 1998 met nummer 98004378, waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend (hierna: het koninklijk besluit), voor hem geen rechtsgevolgen heeft.
Uitspraak
200808272/1/V6.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2008 in zaak nr. 07/3026 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 mei 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) [appellant] medegedeeld dat het koninklijk besluit van 8 september 1998 met nummer 98004378, waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend (hierna: het koninklijk besluit), voor hem geen rechtsgevolgen heeft.
Bij besluit van 18 juli 2007 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 oktober 2008, verzonden op 31 oktober 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 juni 2009 heeft [appellant] een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C. Chen, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft ter zitting bij de Afdeling zijn betoog gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de brief van de minister van 26 juni 2007 (lees: 29 mei 2007; hierna: de brief van 29 mei 2007) niet kan worden gezien als een met een besluit gelijk te stellen handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, ingetrokken.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 29 mei 2007 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), reeds omdat hieruit geen rechtsgevolgen voortvloeien. [appellant] voert hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voormelde brief verschillende rechtsgevolgen heeft teweeggebracht, nu hij als gevolg hiervan zijn Nederlandse paspoort moest inleveren, zijn verblijfsrecht opnieuw moest regelen en zijn naam en geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie moest laten wijzigen.
2.2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), voor zover thans van belang, kan de minister de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een ieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, bij de rechtbank te 's-Gravenhage of, indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba woonachtig is, bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba een verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat.
Ingevolge artikel 19 is aan een onherroepelijk geworden beschikking, gegeven met toepassing van artikel 17, elk met de uitvoering van enige wettelijke regeling belast orgaan gebonden.
2.2.2. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer de beschikking van 30 juni 2006 met rolnr. R05/095HR, JV 2006/314) volgt dat een vóór 1 april 2003 verleend naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen de betrokkene, behoudens bijzondere omstandigheden die de aanvrager desondanks voldoende identificeren ten behoeve van een behoorlijk antecedentenonderzoek, niet identificeert en daarom geen rechtsgevolg heeft. Een naturalisatiebesluit dat is genomen onder de werking van de RWN zoals deze sinds 1 april 2003 luidt, heeft, ook in gevallen waarbij de aanvrager zijn personalia niet juist heeft opgegeven en het naturalisatiebesluit hem derhalve niet met de juiste personalia aanduidt, doch wel duidelijk is op welke fysieke persoon het besluit betrekking heeft, volgens de Hoge Raad wel rechtsgevolg zolang het niet met toepassing van artikel 14, eerste lid, van de RWN is ingetrokken.
Niet in geschil is dat [appellant] zich zowel ten tijde van de toelatingsprocedure als ten tijde van de naturalisatieprocedure heeft bediend van een valse naam en geboortedatum en de in het koninklijk besluit opgenomen personalia vals zijn. Nu het koninklijk besluit dateert van vóór 1 april 2003 moet het ervoor worden gehouden dat dit, gezien voormelde jurisprudentie van de Hoge Raad waarbij de Afdeling zich aansluit, [appellant] niet identificeert waardoor dit voor hem geen rechtsgevolg heeft en [appellant] nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
Met de brief van 29 mei 2007 heeft de minister slechts een rechtsoordeel gegeven over het koninklijk besluit, doch hiermee is, anders dan [appellant] betoogt, geen wijziging in diens rechtspositie aangebracht en geen rechtsgevolg tot stand gekomen. Dat [appellant] een andere rechtspositie inneemt dan hij zou hebben gedaan indien hij wel was genaturaliseerd en hij na erkenning hiervan door de minister zijn Nederlandse paspoort moest inleveren, zijn verblijfsrecht opnieuw moest regelen en zijn naam en geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie moest laten wijzigen, zijn geen gevolgen die voortvloeien uit de brief van 29 mei 2007, doch worden ingegeven door de RWN, zoals die vóór 1 april 2003 luidde. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, behelst de brief van 29 mei 2007 derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het staat [appellant] overigens vrij door middel van een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van artikel 17, eerste lid, van de RWN het in de brief van 29 mei 2007 vervatte rechtsoordeel van de minister ter toetsing aan de rechtbank te 's-Gravenhage voor te leggen.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. De Vink
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
154-523.