
Jurisprudentie
BJ1877
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902114/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902114/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) de locatie aangeduid met nummer […] in het Liskwartier te Rotterdam (deelgemeente Noord) aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar genoemde percelen.
Uitspraak
200902114/1/M1.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) de locatie aangeduid met nummer […] in het Liskwartier te Rotterdam (deelgemeente Noord) aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar genoemde percelen.
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Rotterdam ingekomen op 15 september 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 16 oktober 2008 en 27 februari 2009. De rechtbank Rotterdam heeft het beroepschrift en de gronden van het beroep met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift en de gronden van het beroep zijn aldaar ingekomen op 26 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Wit en J.N.O. Scholten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.2.11, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam kan het college plaatsen aanwijzen voor inzamelvoorzieningen ten behoeve van groepen percelen en kan het regels stellen ten aanzien van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moeten worden aangeboden.
2.2. Bij het bepalen van de locatie van een ondergrondse inzamelvoorziening houdt het college blijkens de stukken rekening met een aantal aspecten, waarbij te denken valt aan: de ondergrondse infrastructuur (aanwezigheid van kabels en leidingen), de maximale loopafstand van 75 meter tussen inzamelvoorziening en huishoudens die ervan gebruik maken waardoor een goede evenwichtige spreiding van de ondergrondse inzamelvoorzieningen wordt gegarandeerd, beleidsuitgangspunten van de deelgemeenten zoals het zo min mogelijk opofferen van parkeerplaatsen en wensen van de omwonenden.
2.3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ook al zou na plaatsing van de ondergrondse inzamelvoorzieningen sprake zijn van een zwaardere belasting van de straat met voertuigen en in het bijzonder ter plaatse van de verkeersdrempel, dit niet kan leiden tot het niet plaatsen van de ondergrondse inzamelvoorzieningen. Het college is uitgegaan van de bestaande verkeerssituatie en van de omstandigheid dat de straat normaal met verkeer mag worden belast. Het college wijst ter vermindering van trillingen op de mogelijkheid van vervanging van de bestaande verkeersdrempel door een zogenoemde BVD-drempel dan wel het nemen van een verkeersmaatregel door de deelgemeente Noord. De door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie aan de Willebrordusstraat acht het college ongeschikt, nu het belang van een goede spreiding van de ondergrondse inzamelvoorzieningen in het Liskwartier zich hiertegen verzet.
2.4. [appellant] kan zich niet vinden in de aanwijzing van de naast zijn woning voor de toegang tot de tuin gelegen locatie die is aangeduid met nummer 35 in het Liskwartier als plaats voor een ondergrondse inzamelvoorziening. Volgens hem betekent de ondergrondse inzamelvoorziening ter plaatse van zijn woning dat minimaal drie keer per week een zware vrachtwagen van de vuilnisophaaldienst Roteb over de naast zijn woning gelegen verkeersdrempel zal heenrijden om de containers te legen als gevolg waarvan een reële kans zou bestaan op verdere funderingsschade. Volgens [appellant] had het op de weg van het college gelegen hiernaar onderzoek te doen, waarbij ook de mogelijkheid van een zogenoemde lichte bouwvergunning had moeten worden betrokken omdat de woning van [appellant] een gemeentelijk monument is. Daarnaast vreest [appellant] dat door de plaatsing van de ondergrondse inzamelvoorziening de wortels van de in zijn tuin aanwezige 70 jaar oude plataan ernstig beschadigd zullen worden met gevolgen voor het voortbestaan van de boom omdat de takken van deze boom reiken tot boven het trottoir van de Schiebroekselaan. [appellant] stelt dat de inzamelvoorziening beter geplaatst kan worden aan de Willebrordusstraat, omdat de vrachtwagens van de Roteb in dat geval niet meer over de Schiebroekselaan en dus de drempel naast de woning van [appellant] zouden hoeven te rijden.
2.4.1. Ter zitting is door het college gesteld dat de aannemer die de containers plaatst, de instructie krijgt dit zo veel mogelijk trillingsvrij te doen. Dit gebeurt door gebruik te maken van een mantel, van waaruit het gat voor de containers op gecontroleerde wijze wordt uitgegraven. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat in het gehele project van het invoeren van containers in Rotterdam, waarvan er inmiddels ongeveer 5.000 zijn geplaatst, tot op heden geen enkel geval van funderingsschade als gevolg van het plaatsen van ondergrondse inzamelvoorzieningen is opgetreden. Gelet hierop en nu de plaatsing van de ondergrondse inzamelvoorzieningen op ongeveer 25 meter van de woning van [appellant] plaatsvindt, was het college niet gehouden om nader onderzoek te doen naar mogelijke funderingsschade als gevolg van het plaatsen van de container zelf. Dit geldt ook voor eventuele schade als gevolg van het periodiek legen van de container en de daartoe noodzakelijke verkeersbewegingen van Roteb wagens. Naar verwachting zal het legen van containers geen trillingen van betekenis teweeg brengen ter hoogte van de op circa 25 meter afstand gelegen woning van [appellant], terwijl door het langsrijden van de Roteb wagens nauwelijks wijziging wordt gebracht in het bestaande verkeersaanbod op de Schiebroekselaan. De vraag of voor de plaatsing van de inzamelvoorziening een lichte bouwvergunning nodig is en of, zoals [appellant] betwist, bij het langsrijden van de wagens wordt voldaan aan de zogenoemde SBR richtlijnen, kan gelet op het voorgaande buiten beschouwing blijven. Deze beroepsgrond faalt.
2.4.2. Ter zitting is gebleken dat de ondergrondse inzamelvoorzieningen niet in het trottoir van de Schiebroekselaan zullen worden ingegraven maar, op een strook van ongeveer 30 centimeter na, in de daarvoor gelegen parkeervakken. Ervan uitgaande dat het wortelparket van de plataan even groot is als de kroon, moet worden aangenomen dat plaatsing van de ondergrondse inzamelvoorzieningen geen schade aan de wortels van de plataan zal opleveren nu de takken ervan niet reiken tot de hiervoor bedoelde parkeervakken. Voor beschadiging van de boom behoeft derhalve niet te worden gevreesd. De aanwezigheid van de plataan behoefde voor het college dan ook geen noodzaak te vormen om af te zien van de beoogde plaatsing van de ondergrondse inzamelvoorzieningen. Deze beroepsgrond faalt.
2.4.3. Het college heeft terecht gewezen op het belang van een evenwichtige spreiding van de containers in het Liskwartier, met name in het belang voor ouderen voor wie de maximale loopafstand van 75 meter al ver is. Gelet daarop heeft het college de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie aan de Willebrordusstraat als minder wenselijk mogen aanmerken. Nu het beleid van het college erop is gericht waar mogelijk ondergrondse containers te plaatsen, heeft het college zich voorts op het standpunt mogen stellen dat het voorstel van [appellant] om de bestaande bovengrondse container aan de Schiebroekselaan te handhaven, niet moet worden overgenomen.
2.4.4. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college, rekening houdend met de betrokken aspecten en de voorgestelde alternatieven, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot aanwijzing van locatie nummer […] in het Liskwartier heeft kunnen komen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
195-209.