Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1873

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807648/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 juli 2007 heeft de burgemeester van Hengelo (hierna: de burgemeester) het verzoek van de stichting Stichting Algemene Muziekschool Hengelo en omstreken (hierna: de Muziekschool), gevestigd aan de Deldenerstraat 20 te Hengelo, om de coffeeshops die zich bevinden binnen een straal van 300 meter van de Muziekschool te sluiten, afgewezen.


Uitspraak

200807648/1/H3. Datum uitspraak: 8 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting Stichting Algemene Muziekschool Hengelo en omstreken, gevestigd te Hengelo (Overijssel), appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 8 september 2008 in zaak nr. 08/101 in het geding tussen: de stichting Stichting Algemene Muziekschool Hengelo en omstreken en de burgemeester van Hengelo. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 juli 2007 heeft de burgemeester van Hengelo (hierna: de burgemeester) het verzoek van de stichting Stichting Algemene Muziekschool Hengelo en omstreken (hierna: de Muziekschool), gevestigd aan de Deldenerstraat 20 te Hengelo, om de coffeeshops die zich bevinden binnen een straal van 300 meter van de Muziekschool te sluiten, afgewezen. Bij besluit van 18 december 2007 heeft de burgemeester het door de Muziekschool daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen het niet handhavend optreden tegen de [coffeeshop], gevestigd aan de [locatie] te [plaats], en het bezwaar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 8 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door de Muziekschool daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de Muziekschool bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2009, waar de Muziekschool, vertegenwoordigd door haar [directeur], en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. van der Veer en R.R. Greutink, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Het beleid met betrekking tot de uitvoering van deze bevoegdheid van de burgemeester is neergelegd in de "Richtlijnen inzake beleid ten aanzien van softdrugs en coffeeshops 2005" (hierna: de Richtlijnen). Ingevolge artikel 3, aanhef en sub a, van de Richtlijnen, voor zover thans van belang, wordt de vestiging van coffeeshops niet gedoogd indien de coffeeshop wordt gevestigd in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gevestigd. Hierbij is vermeld dat het criterium onder sub a geen toepassing vindt bij de ten tijde van de vaststelling van het beleid in 1997 reeds gevestigde en bekende coffeeshops. Deze worden in bijlage II bij de Richtlijnen genoemd. 2.1.1. De Muziekschool betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep zich mede heeft gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om wijziging van het gedoogbeleid. De rechtbank heeft terecht het geding beperkt tot de beoordeling van de weigering van de burgemeester handhavend tegen de [coffeeshop] op te treden, nu de Muziekschool in het beroepschrift uitsluitend tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen die weigering is opgekomen. Gelet hierop dient het betoog van de Muziekschool dat de rechtbank niet heeft onderkend dat gezien de voortduring van de ongewenste situatie dat de [coffeeshop] in de directe nabijheid van de school is gevestigd, thans van de burgemeester kan worden gevergd dat hij die situatie wijzigt door verplaatsing van de coffeeshop, buiten beschouwing te blijven, omdat, zoals de burgemeester terecht in zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft gesteld, voor die verplaatsing een wijziging van het gedoogbeleid noodzakelijk zou zijn. 2.1.2. De Muziekschool bestrijdt verder zonder succes het oordeel van de rechtbank dat, nu de [coffeeshop] voldoet aan de gedoogvoorwaarden zoals die zijn neergelegd in de Richtlijnen, de burgemeester bij de afweging van alle betrokken belangen, aan het belang van het kunnen reguleren en controleren van de handel in en het gebruik van softdrugs door het gedogen van een gelimiteerd aantal coffeeshops in de gemeente, waaronder de [coffeeshop], in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van de Muziekschool bij sluiting van deze coffeeshop. De Afdeling acht het niet kennelijk onredelijk dat de coffeeshops die ten tijde van de vaststelling van de Richtlijnen in 1997 reeds op hun huidige adres waren gevestigd en bij de gemeente bekend waren ingevolge het overgangsrecht zijn uitgezonderd van de toepasselijkheid van de beleidsregel dat de vestiging van coffeeshops in de directe nabijheid van een school of jongerencentrum niet wordt gedoogd, zolang zij zich strikt aan de in de Richtlijnen opgenomen voorwaarden houden. De omstandigheid dat de in de gemeente aanwezige coffeeshops sinds 1997 onder het overgangsrecht vallen, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat, anders dan de Muziekschool betoogt, voor de toepasselijkheid van het overgangsrecht niet bepalend is of de coffeeshop eerder op het huidige adres was gehuisvest dan de nabijgelegen school of het jongerencentrum, maar of de coffeeshop ten tijde van het vaststellen van de Richtlijnen reeds ter plaatse was gevestigd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester niet handhavend tegen de [coffeeshop] behoeft op te treden, zolang deze voldoet aan de gedoogvoorwaarden neergelegd in de Richtlijnen, waaronder de voorwaarde dat de coffeeshop geen overlast voor de omgeving mag veroorzaken. Ter zitting heeft de burgemeester verklaard dat erop wordt toegezien dat deze voorwaarde ook wordt nageleefd door de [coffeeshop] en dat in dit verband ook afspraken met de exploitant van de coffeeshop zijn gemaakt. De burgemeester heeft voorts onweersproken gesteld dat niet, bijvoorbeeld door middel van meldingen bij de politie, is gebleken dat de [coffeeshop] overlast heeft veroorzaakt. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Van Hardeveld voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009 312-598.