
Jurisprudentie
BJ1872
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806776/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806776/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) de door [appellant A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]) ingediende bezwaren, tegen het besluit van 18 september 2006 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aannemingsbedrijf De Heemraad B.V. (hierna: de Heemraad) voor het oprichten van een woonhuis op het perceel Heemraadschapslaan 40 te Amstelveen, opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 18 september 2006 in stand gelaten met dien verstande dat de vrijstelling tevens betrekking heeft op de overschrijding van de hoogte van de aangebouwde bijgebouwen met vijftien centimeter.
Uitspraak
200806776/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2008 in zaken nrs. 08/2123 en 08/2553 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) de door [appellant A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]) ingediende bezwaren, tegen het besluit van 18 september 2006 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aannemingsbedrijf De Heemraad B.V. (hierna: de Heemraad) voor het oprichten van een woonhuis op het perceel Heemraadschapslaan 40 te Amstelveen, opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 18 september 2006 in stand gelaten met dien verstande dat de vrijstelling tevens betrekking heeft op de overschrijding van de hoogte van de aangebouwde bijgebouwen met vijftien centimeter.
Bij uitspraak van 29 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2008.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.E. de Zwart, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Heemraad, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. C.E. Houtkooper, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is wat de bouwdiepte, de oppervlakte van de erfbebouwing en de hoogte van de aangebouwde bijgebouwen betreft in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heemraadschapslaan". Om realisering daarvan mogelijk te maken heeft het college hiervoor vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. [appellant] betoogt dat het college voor de afwijking van het bouwplan van de hoogte van de aangebouwde bijgebouwen met vijftien centimeter niet had kunnen volstaan met een vermelding daarvan in het besluit van 21 april 2008, maar de voor verlening van vrijstelling geldende procedure had moeten volgen. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter dit miskend.
2.2.1. Dit betoog faalt. Bij mondelinge uitspraak van 10 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van een eerder besluit op bezwaar in deze procedure overwogen dat het college in het nieuw te nemen besluit op bezwaar expliciet diende te vermelden dat de verleende vrijstelling ook zag op de afwijking van het bouwplan van de bouwhoogte. Hier is geen hoger beroep tegen ingesteld. In het besluit van 21 april 2008 heeft het college expliciet vermeld dat het vrijstellingsbesluit ook ziet op de overschrijding van de bouwhoogte, zodat aan de uitspraak van de voorzieningenrechter is voldaan en geen nieuwe procedure tot verlening van vrijstelling hoefde te worden gevolgd.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de vrijstelling onaanvaardbare schaduwwerking tot gevolg zal hebben. Voorts voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat zij tevens andere belangen heeft die hadden moeten leiden tot een weigering vrijstelling te verlenen.
2.3.1. Dit betoog faalt eveneens. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat realisering van het bouwplan zodanige aantasting van haar belangen meebrengt, dat het college in verband hiermee in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen. Als er al schaduwwerking zal optreden, zal die uiterst gering zijn omdat de bedoelde vrijstelling ziet op een overschrijding van de hoogte van het bijgebouw met vijftien centimeter. Voorts grenzen de woning en de tuin van zowel [appellant A] als [appellant B] niet rechtstreeks aan het perceel.
2.4. Tot slot betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zij voert hiertoe aan dat het bouwplan in strijd is met de stedenbouwkundige criteria en de ratio van de gemeentelijke Welstandsnota uit 2004 (hierna: de welstandsnota). De voorzieningenrechter heeft daarnaast volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat in het besluit van 21 april 2008 de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 januari 2008 voldoende in acht is genomen. Zij betoogt dat de welstandscommissie en het college ten onrechte niet hebben gereageerd op het tegenadvies van ir. A. Lambert (hierna: Lambert) van 16 februari 2007.
2.4.1. In de uitspraak van 10 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet is gebleken van een inhoudelijk onderbouwd welstandsadvies en dat het college, alvorens te besluiten op de ingediende bezwaren, de welstandscommissie om een reactie op het tegenadvies van [appellant] dient te vragen en in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar aan dit punt gemotiveerd aandacht dient te schenken. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
De welstandscommissie heeft op 27 februari 2008 haar eerder uitgebrachte advies nader gemotiveerd en geconcludeerd dat wordt voldaan aan de criteria van de welstandsnota en derhalve aan redelijke eisen van welstand. Uit de notulen van de vergadering van de welstandscommissie van 27 februari 2008 blijkt dat [appellant] en Lambert het tegenadvies, met daarin opgenomen een alternatief bouwplan, hebben mogen toelichten en dat de welstandscommissie heeft gereageerd op dit alternatieve bouwplan. De omstandigheid dat de welstandscommissie niet op elk argument van Lambert afzonderlijk is ingegaan, maakt niet dat het college het nader advies van de welstandscommissie niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 januari 2008 onvoldoende in acht is genomen.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
Anders dan [appellant] stelt, bestaat er geen aanleiding de welstandsnota zodanig uit te leggen dat vervangende nieuwbouw uitsluitend door de twee in de welstandsnota genoemde woningtypen kan plaatsvinden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat aan de linkerzijde van de beoogde woning twee woningen staan die sterk afwijken van deze twee woningtypen. Nu in het deskundig tegenadvies van Lambert de welstandsnota wel als zodanig wordt uitgelegd kan aan dit advies niet de betekenis worden gegeven die [appellant] daaraan gegeven wil zien. Het advies van Lambert en hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd leiden dan ook niet tot de conclusie dat het bouwplan met de welstandsnota in strijd is en niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Uit het welstandsadvies van 27 februari 2008 blijkt dat de welstandscommissie het bouwplan heeft getoetst aan de voor het perceel van toepassing zijnde algemene en gebiedsgerichte criteria uit de welstandsnota en het bouwplan daarmee in overeenstemming heeft geacht. Niet is gebleken dat dit advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De omstandigheid dat één van de leden van de welstandscommissie tot het oordeel is gekomen dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand is onvoldoende om wel tot deze conclusie te komen. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat het college zich op het standpunt kon stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Aan de omstandigheid dat het college het bouwplan voor de Heemraadschapslaan 46, waarin volgens [appellant] een vergelijkbare dakhelling en puntdak was voorzien als in het onderhavige bouwplan, wel in strijd met de welstandsnota heeft geacht, kan, gelet op het feit dat het onderhavige bouwplan wel daarmee in overeenstemming is geacht, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
190-552.