
Jurisprudentie
BJ1870
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806013/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806013/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 3 juli 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200806013/1/M2.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats]
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 3 juli 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 2] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief ven van 9 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend, waarop [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2009, waar [appellante sub 1], in persoon, en [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college vertegenwoordigd door F.T.J.M. Hakvoort en N.J.J.G. Boessenkool, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 190 kraamzeugen, 544 guste en dragende zeugen, 2428 gespeende biggen, 1980 vleesvarkens, 10 opfokzeugen, 4 dekberen en 60 schapen.
2.2. [appellant sub 2] en anderen betogen dat [vergunninghouder] in een stal in de directe nabijheid van de inrichting 128 varkens houdt en dat die stal van de inrichting deel uitmaakt. Volgens hen heeft het college deze omstandigheid ten onrechte niet bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.
2.2.1. Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.2.2. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werden krachtens mondelinge afspraak tussen [vergunninghouder] en de eigenaar van het stalgebouw aan de [locatie 2] ook in die stal varkens gehouden. Het college is bij het nemen van het bestreden besluit uitgegaan van de grenzen van de varkenshouderij aan de [locatie 1] zoals die blijken uit de tekeningen die deel uitmaken van de aanvraag. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen bindingen als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer tussen de veehouderij aan de [locatie 1] en de varkensstal aan de [locatie 2] bestonden.
2.2.3. De varkenshouderij aan de [locatie 1] en de stal aan de [locatie 2] zijn in elkaars onmiddellijke nabijheid gelegen, nu de onderlinge afstand circa 100 meter bedraagt.
De varkens in de stal aan de [locatie 2] werden voor rekening en risico van [vergunninghouder]t gehouden. [vergunninghouder] zorgde voor de aanvoer van de biggen naar die stal, zorgde ervoor dat de veearts bij zijn bezoeken aan de varkenshouderij aan de [locatie 1] ook de stal aan de [locatie 2] bezocht, betaalde die veearts en het voer voor de dieren in laatstbedoelde stal en ontving de opbrengst van de slachtrijpe varkens uit die stal. De eigenaar van die stal verzorgde de aldaar gehouden varkens en kreeg van [vergunninghouder] een vergoeding voor die werkzaamheid.
Gezien het voorgaande heeft het college bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte niet onderzocht of tussen de varkenshouderij aan de [locatie 1] en de stal aan de [locatie 2] besluit zodanige technische, organisatorische of functionele bindingen bestonden dat het ging om één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Ook ter zitting is het college er niet in geslaagd duidelijkheid te verschaffen over de vraag bij wie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de zeggenschap berustte ten aanzien van de bedrijfsvoering in de stal aan de [locatie 2].
Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid.
2.3. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen behoeven gelet hierop geen bespreking meer. Nu het beroep van [appellante sub 1], waarvan de beroepsgronden vanwege het vorenstaande ook geen bespreking meer behoeven, eveneens is gericht op vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met het belang van de bescherming van het milieu, is dit beroep eveneens gegrond.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] en anderen te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van [appellante sub 1] niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek van 24 juni 2008;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Oude IJsselstreek aan [appellant sub 2] en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat gemeente Oude IJsselstreek aan [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellante sub 1] en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 2] en anderen vergoedt. Voor [appellant sub 2] en anderen geldt dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Beurmanjer-de Lange
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
402.