
Jurisprudentie
BJ1863
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900491/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900491/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) [appellant sub 1] gelast de zonder vergunning aangebrachte stalen constructie geheel te verwijderen en de verwijderde balkonmuur terug te brengen in de oude toestand.
Uitspraak
200900491/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 december 2008 in zaak nr. 08/1097 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) [appellant sub 1] gelast de zonder vergunning aangebrachte stalen constructie geheel te verwijderen en de verwijderde balkonmuur terug te brengen in de oude toestand.
Bij besluit van 8 februari 2008 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2008, verzonden op 23 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2009, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 18 februari 2009.
Het college en [appellant sub 1] hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2009, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Ham, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan [appellant sub 1] ter zitting heeft betoogd, heeft het college belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het beroep van [appellant sub 1] is weliswaar ongegrond verklaard, doch de door het college bestreden overwegingen van de aangevallen uitspraak zijn van belang voor besluiten die het in vergelijkbare gevallen zal nemen.
2.2. In het besluit van 19 december 2006 is de volgende clausule opgenomen:
"U kunt de werking van dit dwangsombesluit - begunstigingstermijn en verbeuren van dwangsommen - opschorten door binnen 14 dagen na dagtekening van dit besluit een ontvankelijke aanvraag om een bouwvergunning in te dienen.
Gedurende de termijn van het in behandeling zijn van de aanvraag om een bouwvergunning zal het dwangsombesluit - begunstigingstermijn en het verbeuren van dwangsommen - worden opgeschort totdat op die aanvraag om een bouwvergunning is beschikt.
Wordt positief op uw aanvraag beschikt, d.w.z. aan u wordt alsnog een bouwvergunning verleend, dan zal de dwangsombeschikking ambtshalve als ingetrokken worden beschouwd op het moment van onherroepelijk worden van de aan u verleende bouwvergunning.
Wordt negatief op uw aanvraag beschikt, d.w.z. aan u wordt alsnog geen bouwvergunning verleend, dan eindigt de opschorting op de datum waarop het besluit tot weigering van de bouwvergunning aan u is verzonden en zal het dwangsombesluit van rechtswege herleven.".
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank weliswaar terecht heeft geoordeeld dat de nieuwe termijn voor het indienen van bezwaar niet eerder kon aanvangen dan op 9 februari 2007, de dag waarop op de ingediende bouwaanvraag is beslist, doch niet heeft onderkend dat hij ten onrechte niet op de hoogte is gesteld van deze nieuwe termijn. Volgens [appellant sub 1] is de bezwaartermijn daardoor niet aangevangen en is het op 5 april 2007 gemaakte bezwaar om die reden niet te laat ingediend. Het college daarentegen betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat door het indienen van een bouwaanvraag geen nieuwe termijn voor het indienen van de bezwaren is ontstaan, doch slechts dat de begunstigingstermijn van de last is opgeschort.
2.3.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het dienen van bezwaar zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.3.2. Het primaire besluit is op 19 december 2006 aan [appellant sub 1] verzonden, zodat de termijn voor het indienen van bezwaar op 20 december 2006 is aangevangen en geëindigd op 30 januari 2007. [appellant sub 1] heeft deze termijn overschreden. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd - en ook de rechtbank heeft geoordeeld - is door het indienen van een bouwaanvraag niet bewerkstelligd dat een nieuwe termijn voor het maken van bezwaar is ontstaan, doch slechts dat de in het besluit opgenomen begunstigingstermijn werd opgeschort. Reeds hierom faalt het betoog van [appellant sub 1] en slaagt het betoog van het college.
2.4. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, aangezien hem onvoldoende is duidelijk gemaakt dat het besluit wel opgeschort is, maar de termijn voor het indienen van bezwaar niet.
2.4.1. Ook dit betoog faalt. Aan het besluit van 19 december 2006 is een mededeling toegevoegd waarin op juiste wijze melding is gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar. Hierover behoefde bij [appellant sub 1] geen misverstand te bestaan. Uit niets is gebleken dat het college zou hebben medegedeeld dat de bezwaartermijn is gewijzigd. De veronderstelling van [appellant sub 1] dat hij pas bezwaar hoefde in te dienen nadat was beslist op de bouwaanvraag, die was ingediend binnen de termijn die was aangegeven in dat besluit, dient daarom voor zijn rekening en risico te blijven.
2.5. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. Nu de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] terecht gegrond heeft verklaard, bestaat er geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, doch moet deze worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
17.