Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1857

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807763/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Berkelland (hierna: de raad) bij besluit van 4 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Zwilbroekseweg/Rekkenseweg, Eibergen" (hierna: het plan).


Uitspraak

200807763/1/R2. Datum uitspraak: 8 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Berkelland (hierna: de raad) bij besluit van 4 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Zwilbroekseweg/Rekkenseweg, Eibergen" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2008, beroep ingesteld. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellanten] hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2009, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door drs. G.J. Hans, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen Ontvankelijkheid 2.1. Het beroep van [appellanten] voor zover gericht tegen het niet rekening houden met de scheisloot van Borckink moet worden geacht te zijn gericht tegen de vaststelling van de plangrens nu de scheisloot buiten het plan valt zoals dat door de raad is vastgesteld. In de zienswijze is alleen opgekomen tegen het plandeel met de bestemming "Bos/beplantingsstrook (BO)". Het beroep steunt in zoverre derhalve niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellanten] voor het overige 2.2. Het plan maakt, voor zover hier van belang, een strook boscompensatie ten zuiden van Eibergen aan de zuidzijde van De Kiefte mogelijk. 2.2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2.2. [appellanten] stellen in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bos/beplantingsstrook (BO)", voor zover deze bestemming is toegekend aan het perceel, kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nr. […], gelegen naast de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) nu deze bestemming de sanering van het perceel bemoeilijkt. [appellanten] stellen dat de op grond van het vorige plan geldende agrarische bestemming voor het perceel in stand moet blijven omdat door het toekennen van de bestemming "Bos/beplantingsstrook (BO)" de bodemkwaliteitseisen naar beneden worden bijgesteld. Daarnaast gaat het college er ten onrechte van uit dat het perceel reeds is gesaneerd. Onderdeel van het saneringsplan was destijds dat er ten behoeve van het agrarische gebruik van het perceel peilbuizen waren geplaatst ten einde die te bemonsteren in het kader van de monitoring. Dit monitoringsprogramma loopt op dit moment, maar voor bosgrond bestaat geen verplichting tot monitoring. [appellanten] stellen daarnaast dat het onwenselijk is dat er een geluidswal op het perceel wordt aangelegd. Deze hoort op het nabijgelegen bedrijfsperceel van de [firma] aan de [locatie 2] thuis en niet op het perceel. In overleg met de vertegenwoordigers van [firma] heeft het provinciebestuur van Gelderland samen met het gemeentebestuur van Berkelland besloten, de geluidswal op het bosperceel aan te brengen zonder de omwonenden hierin te kennen. 2.2.3. Het college schaart zich achter het standpunt van de raad dat de wijziging van de bestemming en het gebruik van het perceel geen invloed hebben op de grondwaterverontreiniging binnen het plandeel met de bestemming "Bos/beplantingsstrook (BO)". In aanvulling hierop merkt het college op dat de grondwaterverontreiniging met benzeen afkomstig is van de reeds gesaneerde locatie aan de [locatie 2]. Het betreft hier een deelsanering met een monitoringsprogramma, wat betekent dat de verspreiding van de restsanering in de gaten wordt gehouden. Het feit dat de bestemming van het perceel wordt gewijzigd, verandert daar niets aan en staat een eventueel uit te voeren sanering derhalve niet in de weg. Naar aanleiding van de resultaten van de monitoring kunnen er aanvullende saneringsmaatregelen worden genomen. 2.2.4. De Afdeling stelt vast dat het betoog van [appellanten], voor zover dat ziet op de kwaliteit van de saneringsmaatregelen, aan de orde dient te komen in een procedure op grond van de Wet bodembescherming. In onderhavige procedure is aan de orde of de voorziene bestemming "Bos/beplantingstrook (BO)" realiseerbaar is. 2.2.5. Niet in geschil is dat de ter plaatse aanwezige bodemverontreiniging op zich niet in de weg staat aan de verwezenlijking van de bestemming "Bos/beplantingstrook (BO)". De wens van [appellanten] om het perceel van een agrarische bestemming te voorzien komt voort uit hun stelling dat bij een dergelijk gebruik een hogere grondwaterkwaliteit dient te worden gewaarborgd. De WRO voorziet evenwel niet in de verplichting om de op de grond rustende bestemming te verwezenlijken. Hier komt bij dat ten aanzien van het perceel een saneringsplan is vastgesteld dat bij de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2004 inzake nos. 200400050/1 en 200401034/1 onherroepelijk is geworden. Dit plan voorziet in een 20-jarig systeem van monitoring zodat niet valt in te zien dat op korte termijn aan dat monitoren een einde zal komen. Evenmin is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, aannemelijk geworden dat verwerkelijking van de bosbestemming in de weg hoeft te staan aan het monitoringsprogramma. Voor zover [appellanten] nog bezwaren hebben omtrent de feitelijke uitvoering van de sanering zelf dienen deze aan de orde te worden gesteld in de door hen aangespannen procedure met betrekking tot de evaluatie hiervan. 2.2.6. Ingevolge artikel 6.1, aanhef, onder a en b, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Bos/beplantingsstrook (BO)" aangewezen gronden bestemd voor houtopstanden en de bescherming van landschapswaarden en ondergeschikt hieraan extensief dagrecreatief gebruik met daarbij behorende andere bouwwerken, paden en voorzieningen. Ingevolge artikel 10, onder a, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Zoals ook de raad in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft gesteld en ter zitting is bevestigd, is het gebruik van de voor "Bos/beplantingstrook (BO)" bestemde gronden om daar een geluidsafschermende voorziening te kunnen verwezenlijken in strijd met de bij het plan behorende voorschriften. Indien alsnog tot verwezenlijking daarvan zal worden besloten, dient daarvoor een aparte procedure te worden gevolgd, in welk kader [appellanten] hun bezwaren kenbaar kunnen maken. Het beroep van [appellanten] mist derhalve op dit punt feitelijke grondslag. 2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] in zoverre hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen de plangrens; II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Matulewicz lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009 45-605.