
Jurisprudentie
BJ1854
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900300/1/H3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900300/1/H3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het rijbewijs van appellant ongeldig verklaard.
Uitspraak
200900300/1/H3.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 december 2008 in zaak nr. 07/3542 in het geding tussen:
appellant
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het rijbewijs van appellant ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 december 2007 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op 29 december 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2009.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2009, waar [appellant], in persoon, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 123, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voor zover thans van belang, verliest een rijbewijs zijn geldigheid door ongeldigverklaring, voor de categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft dan wel, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur, voor dat deel van de geldigheidsduur.
Ingevolge artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien de houder blijkens een op diens verzoek uitgevoerd onderzoek niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft, voor die categorie of categorieën en, indien bij dat onderzoek blijkt dat hij tevens niet beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van een andere categorie of andere categorieën dan waarop het onderzoek betrekking heeft, tevens voor die andere categorie of categorieën.
2.2. Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het CBR de aanvraag van [appellant] om een verklaring van geschiktheid afgewezen omdat uit onderzoek is gebleken dat bij hem sprake is van schizofrenie van het paranoïde type, in vroege remissie sinds februari 2007. Tegen dit besluit heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt, zodat dit in rechte onaantastbaar is. Daarmee staat vast dat [appellant] niet beschikt over de geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, C, D, E bij B, E bij C, E bij D.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat hieruit volgt dat het CBR, gelet op het imperatieve karakter van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVW 1994, gehouden was het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren. Evenzeer terecht en op goede gronden heeft de rechtbank overwogen dat deze bepaling geen ruimte laat voor een belangenafweging en dat de stelling van [appellant] dat hij in juli 2008 twee jaar psychosevrij was, in onderhavige procedure geen rol kan spelen. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn behandeling en behandelaars werpt geen ander licht op de zaak.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
419.