Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1847

Datum uitspraak2009-06-29
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200903620/2/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij met mestopslag en mesttransport aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 9 april 2009 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200903620/2/M2. Datum uitspraak: 29 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Cuijk, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij met mestopslag en mesttransport aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 9 april 2009 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar [verzoeker] en anderen, in persoon en bijgestaan door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door E.D.M. van Grinsven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door G.C.J. Willemsen, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ter zitting heeft het college aangevoerd dat [verzoeker] en anderen, met uitzondering van [2 verzoekers], geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, zodat het door hen ingediende beroep volgens het college niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In dit verband heeft het college erop gewezen dat bij de door [2 verzoekers] naar voren gebrachte zienswijze weliswaar een machtiging was gevoegd waaruit blijkt dat [verzoeker] en anderen, [2 verzoekers] hebben gemachtigd om hen te vertegenwoordigen, maar deze machtiging is volgens het college verleend voor het voeren van procedures in verband met de milieuvergunningaanvraag voor een andere inrichting, namelijk het varkensbedrijf aan de [locatie 2] te Vianen. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kan daarnaast volgens het college alleen worden geacht te zijn ingediend door [verzoeker] omdat bij het verzoek weliswaar een machtiging is gevoegd maar die machtiging slechts betrekking heeft op het instellen van beroep en niet op het indienen van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet hierop dient het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus het college. 2.3. Ter zitting is gebleken dat voor het realiseren van de aangevraagde bedrijfswoning en de weegbrug bouwvergunningen zijn vereist, die blijkens het verhandelde ter zitting nog niet zijn verleend. Voorts is gebleken dat in verband met de realisering van de bedrijfswoning en de weegbrug het bouwblok dient te worden uitgebreid waarvoor de procedure tot verlening van de benodigde vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) nog moet worden gevolgd. Het is dan ook niet aannemelijk dat de vereiste bouwvergunningen binnen korte tijd zullen worden verleend. Nu het bestreden besluit ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer eerst in werking treedt nadat de bouwvergunningen zijn verleend, is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid. Reeds hierom bestaat, wat er ook zij van hetgeen het college heeft aangevoerd met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep en verzoek, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Taal voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2009 325-578.