Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1831

Datum uitspraak2009-07-06
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2896-AOW-W
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om wraking omdat in hetgeen door verzoeker aan zijn verzoek om wraking ten grondslag is gelegd, geen feiten of omstandigheden zijn gelegen die specifiek betrekking hebben op de (persoon van) betrokken rechter en dit standpunt wordt door verzoeker op geen enkele wijze onderbouwd. De Raad stelt voorop dat een wrakingsgrond gelegen dient te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt; het wrakingsverzoek dient het betrokken lid of de betrokken leden van het rechterlijk college en niet het rechterlijk college als zodanig te betreffen.


Uitspraak

08/2896-AOW-W Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer BESLISSING op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, (Awb) gedaan door: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker) Datum uitspraak: 6 juli 2009 INLEIDING Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2008. Tijdens het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad op 18 juni 2009 heeft verzoeker het lid van de enkelvoudige kamer, mr. H.J. de Mooij, gewraakt, en met hem de gehele Centrale Raad van Beroep. Verzoeker en mr. De Mooij zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad van 29 juni 2009. Verzoeker is niet verschenen. Mr. De Mooij is, zoals aangekondigd, niet verschenen. I. MOTIVERING 1. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (Pg Awb II, p. 410) is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van de rechterlijke partijdigheid. 2. De Raad stelt voorop dat een wrakingsgrond gelegen dient te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt; het wrakingsverzoek dient het betrokken lid of de betrokken leden van het rechterlijk college en niet het rechterlijk college als zodanig te betreffen. 3. Gelet op het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2009, ligt aan het verzoek ten grondslag het standpunt van verzoeker dat er onwettige dingen gebeuren, dat de Raad daar kennis van neemt, er niet op ingaat en deze zaken wegschrijft. 4. De Raad stelt vast dat verzoeker het onder 3 weergegeven standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd. 5. Op grond van het vorenstaande is de Raad in de eerste plaats van oordeel dat in hetgeen door verzoeker aan zijn verzoek om wraking ten grondslag is gelegd, geen feiten of omstandigheden zijn gelegen die specifiek betrekking hebben op de (persoon van) betrokken rechter. Het verzoek wordt dan ook, voor zover het ziet op mr. De Mooij, op die grond afgewezen. 6. Zoals uit de onderdelen 1 en 2 volgt, is de wraking door verzoeker van de gehele Raad geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb betrekking heeft. Het verzoek ziet in zoverre immers niet op een of meer rechters die de zaak behandelen. Ook in zoverre dient het verzoek te worden afgewezen. III.BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om wraking af. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2009. (get.) C. van Viegen. (get.) B.E. Giesen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. E.L.S.