
Jurisprudentie
BJ1822
Datum uitspraak2009-06-23
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6365 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6365 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening en terugvordering bijstandsuitkering in verband met het niet vermelden van inkomsten uit freelancewerkzaamheden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 12 juli 2006 aangemerkt moet worden als een mededeling van informatieve aard, die voortvloeit uit het besluit van 16 augustus 2005 en die niet gericht is op rechtsgevolg. De Raad verwijst in dat verband naar zijn uitspraak van 4 januari 2005 (LJN AS2079), waarin is geoordeeld dat een mededeling over de hoogte van een nog terug te betalen bedrag waarover in het verleden een besluit is genomen niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van appellante, gericht tegen de terugvordering, is in het kader van de procedure tegen de brief van 12 juli 2006 dan ook geen plaats.
Uitspraak
07/6365 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2007, 06/4256 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Mekke, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2009. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Tjen A. Kwoei, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 juli 2005 herzien. In verband met het niet vermelden van inkomsten uit freelancewerkzaamheden is aan appellante teveel bijstand toegekend. Tevens heeft het College de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 tot een bedrag van € 1.341,31 (bruto) en over de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 tot een bedrag van € 1.236,22 (netto) van appellante teruggevorderd. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij brief van 19 januari 2006 heeft het College aangegeven dat het aan het einde van 2005 nog openstaande bedrag wordt verhoogd met de door het College af te dragen loonheffing. Het van appellante terug te vorderen bedrag is bepaald op € 1.867,63. Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het College het tegen de brief van 19 januari 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.4. Bij brief van 12 juli 2006 heeft het College, onder verwijzing naar het besluit van
16 augustus 2005 en de brief van 19 januari 2006 onder meer aangegeven dat het van appellante terug te vorderen bedrag, met verdiscontering van hetgeen daarop ter aflossing is betaald, is vastgesteld op € 2.738,23.
1.5. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de brief van 12 juli 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is aangegeven dat in deze brief slechts mededelingen worden gedaan over bestaande vorderingen, waarover appellante reeds bij besluiten van 16 augustus 2005 en 19 januari 2006 in kennis is gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 12 juli 2006 aangemerkt moet worden als een mededeling van informatieve aard, die voortvloeit uit het besluit van 16 augustus 2005 en die niet gericht is op rechtsgevolg. De Raad verwijst in dat verband naar zijn uitspraak van 4 januari 2005 (LJN AS2079), waarin is geoordeeld dat een mededeling over de hoogte van een nog terug te betalen bedrag waarover in het verleden een besluit is genomen niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van appellante, gericht tegen de terugvordering, is in het kader van de procedure tegen de brief van 12 juli 2006 dan ook geen plaats.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2009.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
OA