Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1801

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-08-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers149207 / HA ZA 08-1067
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres is schuldig bevonden aan doodslag van derde. Gedaagde is gevolmachtigde van de executeur in de nalatenschap van deze derde. Eiseres stelt dat inbreuk is gemaakt op haar eigendomsrechten en dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 149207 / HA ZA 08-1067 Vonnis in verzet van 29 april 2009 in de zaak van [A], wonende te [woonplaats], eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. C. van den Berg, tegen [B], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat mr. C. Borstlap. Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis in verzet van 22 oktober 2008, - de conclusie van antwoord in reconventie - het proces-verbaal van comparitie van partijen van 11 december 2008. 2. De feiten in conventie en in reconventie 2.1. [A] heeft van 1998 tot 11 mei 2003 een relatie gehad met wijlen de heer [C] (hierna: [C]), met wie zij een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. 2.2. [C] heeft bij testament van van [datum] [A] benoemd tot executeur, met dien verstande dat hij, indien [A] deze benoeming niet kan of wil aanvaarden om welke reden dan ook of na deze aanvaard te hebben deze functie niet kan of wil voortzetten, [D] (zijn moeder) in haar plaats tot executeur heeft aangewezen. 2.2. [A] is door het gerechtshof te Arnhem op 25 maart 2004 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren wegens doodslag op [C]. Tevens is zij veroordeeld tot betaling aan de Staat, ten behoeve van [D], van een bedrag van EUR 1.006,20. 2.3. Blijkens een ‘Verklaring van erfrecht’ opgesteld door mr. R. van Zwol, notaris te [woonplaats], van 27 april 2004 is [A] bij vonnis van 18 februari 2004 van rechtbank Haarlem, sector kanton, ontslagen uit haar functie van executeur in de nalatenschap van [C]. Tot executeur is benoemd [D], die haar benoeming heeft aanvaard en in die hoedanigheid volmacht heeft gegeven aan [B]. 2.4. Op 13 december 2007 heeft [A] [B] gedagvaard en gevorderd [B] te veroordelen tot betaling van EUR 73.054,- wegens handelen in strijd met zijn beheers- en beschikkingsbevoegdheid. 3. Het vonnis waartegen verzet 3.1. De rechtbank heeft [B] bij vonnis van 6 augustus 2008 – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 40.000,-, onder de voorwaarde dat [A] ten behoeve van [B] zekerheid stelt voor een bedrag van EUR 45.000,-; tevens is [B] veroordeeld in de proceskosten ad EUR 2.583,31 en de kosten verbonden aan het plaatsen van een advertentie in De Stentor van 20 november 2007, waarbij de dagvaarding is aangekondigd. 4. Het geschil in conventie 4.1. [A] stelt dat [B] in zijn hoedanigheid van gevolmachtigd executeur inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht. Volgens haar heeft [B] gehandeld in strijd met zijn beheers- en beschikkingsbevoegdheid en in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid door haar in eigendom toebehorende goederen, die zich na het overlijden van [C] in zijn woning(en) bevonden, zonder haar toestemming te vervreemden. 4.2. [B] voert gemotiveerd verweer. in reconventie 4.3. In reconventie vordert [B] dat [A], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om aan hem te betalen een bedrag van EUR 52.134,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van vonniswijzen tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure. Ter comparitie van partijen heeft [B] zijn eis verminderd met dien verstande dat hij thans nog een bedrag van EUR 19.309,50 vordert. 4.4. Daartoe voert [B] aan dat de kosten, die zijn voortgekomen uit de uitoefening van zijn rol als executeur, voor de helft ten laste van [A] dienen te komen, omdat door de doodslag op [C] en doordat [A] iedere afwikkeling van de nalatenschap heeft tegengehouden, extra kosten moesten worden gemaakt. 5. De beoordeling in conventie 5.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [B] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen. 5.2. Het gaat in deze zaak om de vraag of [B], in zijn hoedanigheid van (gevolmachtigd) executeur, onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld door goederen, die zich in de woning van [C] bevonden en eigendom waren van [A], af te (laten) voeren. 5.3. [B] heeft het volgende aangevoerd. De goederen in de woning van [C] waarvan voorshands duidelijk was dat zij aan [A] toebehoorden, zijn na het overlijden van [C] door zijn nabestaanden via de notaris aan [A] teruggegeven. Daarna hebben de ouders van [A] een deel van haar eigendommen uit de woning meegenomen. Na zijn benoeming als gevolmachtigd executeur is [B] overgegaan tot afwikkeling van de nalatenschap. Omdat de woning werd verkocht en moest worden geleverd, diende de resterende inboedel verwijderd te worden. Het grootste deel daarvan was eigendom van [C]. [A] is bij brief van 21 juni 2004 in de gelegenheid gesteld de aan haar toebehorende goederen op te halen op 17 juli 2004. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. [B] was derhalve genoodzaakt de opgeslagen inboedel te koop aan te bieden aan een opkoper. De inboedel vertegenwoordigde echter volgens de opkoper geen waarde meer en is uiteindelijk niet verkocht, maar door de Kringloopwinkel opgehaald. 5.4. De rechtbank is van oordeel dat [B] niet onrechtmatig heeft gehandeld door de goederen van [A], die zich in de woning van [C] bevonden, te verwijderen. [A] heeft erkend dat [B] haar bij brief van 21 juni 2004 in de gelegenheid heeft gesteld om het haar toebehorende op te (laten) halen en dat [B] haar enkele weken de tijd heeft gegund om ervoor te zorgen dat derden dat voor haar konden doen. [A] heeft van die gelegenheid geen gebruik willen maken omdat, naar haar zeggen, haar moeder niet wist welke goederen haar eigendom waren. Doordat zij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, heeft [A] het risico aanvaard dat haar eigendommen verwijderd zouden worden. Van [B] kon niet worden gevergd dat hij gedurende de hele periode van vijf jaar, waarin [A] gedetineerd was, haar spullen in bewaring zou houden en niet zou (laten) verwijderen. [A] heeft voorts - tegenover de gemotiveerde betwisting van [B] - onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat [B] zich goederen zou hebben toegeëigend of goederen te gelde zou hebben gemaakt zonder de opbrengst daarvan aan [A] uit te keren. De vorderingen van [A] zullen dan ook worden afgewezen. 5.5. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. 5.6. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van [B] komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [B] in eerste instantie niet is verschenen. De door [A] te vergoeden kosten aan de zijde van [B] worden begroot op: - vast recht 254,00 - salaris advocaat 1.788,00 (2 punten × tarief EUR 894,00) Totaal EUR 2.042,00 De door [B] te vergoeden kosten aan de zijde van [A] worden begroot op EUR 85,44. in reconventie 5.7. [B] stelt zich op het standpunt dat de (door [A] gepleegde) doodslag op [C] heeft geleid tot verschillende kostenposten, die (voor de helft) ten laste van [A] dienen te komen. Hij voert daartoe het volgende aan. [A] was bij testament benoemd tot executeur van [C]. Zij is ontslagen als executeur, nadat zij in de strafzaak onherroepelijk was veroordeeld wegens doodslag op [C]. Eerst na dit ontslag kon een verklaring van erfrecht worden opgesteld waarin een nieuwe executeur werd benoemd. In de tijd tussen het overlijden van [C] (op 11 mei 2003) en de benoeming van [B] als (gevolmachtigd) executeur (op 27 april 2004) zijn de woningen en de inboedel van [C] ‘bevroren’. [B] heeft in die periode kosten gemaakt wegens het beheer van ongeveer 20 uur per maand. Deze kosten zijn gemaakt voor wekelijkse bezoeken van de woning. Voorts zijn kosten gemaakt voor de afwikkeling van de begrafenis van [C], voor de behandeling van post, facturen etc. tijdens de afwikkeling van de nalatenschap, voor overleg met de notaris en voor werkzaamheden in verband met de verkoop van de woning en de vakantiewoning. 5.8. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:108 lid 2 BW de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Dat betekent in de onderhavige zaak – waarin vast staat dat [A] aansprakelijk is voor het overlijden van [C] – dat [A] aangesproken kan worden voor de kosten van lijkbezorging. Nu uit de stellingen van [B] niet (geheel) duidelijk is of zijn vordering (ook) ziet op de kosten van lijkbezorging en nu hij geen stukken heeft overgelegd waaruit de omvang van de kosten van de lijkbezorging blijkt, zal hij in de gelegenheid worden gesteld zich ter zake uit te laten. 5.9. Ten aanzien van de kosten voor overleg met de notaris, verkoop van de woningen, en behandeling van post en facturen overweegt de rechtbank dat de werkzaamheden waarop deze kosten zien, behoren tot de normale werkzaamheden van een executeur. In artikel 4:144 lid 2 BW is bepaald dat aan de executeur een beloning toekomt ter hoogte van 1 procent van de waarde van het vermogen van de erflater op diens sterfdag. De enkele omstandigheid dat [C] door toedoen van een derde om het leven is gekomen, brengt niet met zich dat deze derde aansprakelijk is jegens de executeur of jegens de erfgenamen voor deze kosten. 5.10. [B] stelt wel dat de afwikkeling van de nalatenschap is vertraagd (en dat de woningen en de inboedel moesten worden bevroren) omdat hij pas kon worden benoemd als executeur nadat [A] uit die functie was ontslagen, maar er is niet gesteld of aannemelijk geworden dat [A] zich heeft verzet tegen een eerder ontslag als executeur. Dat betekent dat evenmin aannemelijk is dat de vertraging in de afwikkeling aan [A] is toe te rekenen. Er is dus geen grond om aansprakelijkheid aan te nemen van [A] voor de extra (beheers)kosten die [B] stelt te hebben gemaakt door de vertraging. 5.11. [B] vordert daarnaast vergoeding van (de helft van) de kosten die hij heeft moeten maken voor het inpakken en gereedzetten van de inboedel, reiskosten van en naar de woning en de afvoer van de niet afgehaalde goederen, zoals tapijten en gordijnen. Nu [B] in conventie heeft gesteld dat het grootste deel van de goederen in de woning eigendom van [C] was en nu hij niet nader heeft gespecificeerd welk deel van de werkzaamheden betrekking heeft op de inboedelgoederen die eigendom van [A] waren, zal dit deel van de vordering – als onvoldoende gespecificeerd - worden afgewezen. 5.12. Uit het vorenstaande volgt dat de zaak zal worden verwezen naar de rol voor uitlating door [B] zoals hiervoor in punt 5.8. is overwogen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 6. De beslissing De rechtbank in conventie 6.1. vernietigt het door deze rechtbank op 6 augustus 2008 onder zaaknummer / rolnummer 142639 / HA ZA 08-287 gewezen verstekvonnis, en opnieuw beslissend 6.2. wijst de vorderingen af, 6.3. veroordeelt [A] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [B] tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten van de verzetprocedure met uitzondering van na te melden kosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op EUR 2.042,00, 6.4. veroordeelt [B] in de kosten die zijn veroorzaakt door het aanvankelijk niet verschijnen, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 85,44 voor de kosten van de betekening van het verstekvonnis, 6.5. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie 6.6. verwijst de zaak naar de rol van 27 mei 2009 voor uitlating aan de zijde van [B] zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.12.; 6.7. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Telenga en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.