
Jurisprudentie
BJ1795
Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6292 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6292 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Opschorting en intrekking bijstand. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat appellant onvoldoende medewerking heeft verleend en verwijtbaar heeft verzuimd de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens te verstrekken. Het verzuim is niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Uitspraak
07/6292 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2007, 06/3063 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 30 juni 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Mathoerapersad, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. Appellant is daar niet verschenen terwijl het College zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij in het kader van het project Klant in Beeld uitgevoerde huisbezoeken is appellant op 12 en 25 januari 2006 niet thuis aangetroffen. Op 25 januari 2006 is bij appellant in de brievenbus een uitnodiging achtergelaten om op 27 januari 2006 te verschijnen op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Appellant heeft geen gevolg gegeven aan deze uitnodiging en heeft daarover ook geen bericht gestuurd. Bij besluit van 27 januari 2006 heeft het College, met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB, de bijstand van appellant opgeschort en hem alsnog in de gelegenheid gesteld om op 30 januari 2006 te verschijnen op het kantoor van de DWI, met medeneming van zijn paspoort, bankafschriften van de laatste drie maanden, zijn huurcontract plus betaalbewijzen van de huur en eventueel kentekenbewijs. Daarbij is appellant er op gewezen dat indien hij onvoldoende gevolg geeft aan de uitnodiging zijn uitkering definitief zal worden beëindigd. Dit besluit is op 27 januari 2006 in de brievenbus van appellant achtergelaten. Appellant is opnieuw niet verschenen. Het College heeft vervolgens bij besluit van 30 januari 2006 de uitkering van appellant met ingang van 27 januari 2006 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 4 mei 2006 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 27 januari 2006 en 30 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 mei 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft hij verzocht het College te veroordelen tot vergoeding van renteschade
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de opschorting van het recht op bijstand.
4.2. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. In het tweede lid is bepaald dat het college mededeling van de opschorting doet aan de belanghebbende en hem uitnodigt binnen een door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.3. Bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van appellant is appellant tweemaal niet thuis aangetroffen. Hij heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodiging van 25 januari 2006 om op 27 januari 2006 op kantoor van de DWI te verschijnen met medeneming van de onder 1.1 genoemde bescheiden. De Raad is niet gebleken van een tijdig gedaan verzoek om uitstel van de oproep vóór 27 januari 2006. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat appellant onvoldoende medewerking heeft verleend en verwijtbaar heeft verzuimd de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens te verstrekken.
4.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van 27 januari 2006 gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Met betrekking tot de intrekking van het recht op bijstand.
4.6. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.7. Bij besluit van 27 januari 2006 heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door op 30 januari 2006 om 09:00 uur ten kantore te verschijnen met medeneming van de gevraagde bescheiden. Vaststaat dat appellant niet binnen de gestelde termijn deze bescheiden heeft overgelegd. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het College was derhalve bevoegd het besluit tot toekenning van het recht op bijstand met ingang van 27 januari 2006 in te trekken. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Dat er later op 30 januari 2006 tot tweemaal toe telefonisch contact is geweest tussen (een vriend van) appellant en de DWI, hetgeen overigens niet geleid heeft tot een huisbezoek of tot overlegging van de gevraagde bescheiden, brengt daarin geen verandering.
4.8. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet daarop is er geen ruimte voor inwilliging van het verzoek van appellant om veroordeling van het College tot schadevergoeding.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.N.A. Bootsma en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) A. Badermann.
NW