
Jurisprudentie
BJ1794
Datum uitspraak2009-06-29
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09 / 1600, 09 / 1607 & 09 / 1782
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09 / 1600, 09 / 1607 & 09 / 1782
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Verweerder heeft de WWB-uitkering van verzoekers beëindigd wegens strijd met de inlichtingenplicht.
In het kader van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening hebben verzoekers nieuwe gegevens overgelegd, alsmede een verklaring van de dochter van verzoekster hierover. Deze gegevens en die verklaring zullen op de hoorzitting aan de orde moeten komen. Het beëindigingsbesluit wordt per 1 mei 2009 geschorst.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 1600, 09-1607 en 09-1782 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2009
in de zaken van:
[naam verzoeker ] en [naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2009 heeft verweerder het recht van verzoekers op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 4 februari 2009 opgeschort, omdat verzoekers op laatstgenoemde datum niet de gegevens en bescheiden bij verweerder hadden ingeleverd waar verweerder om had gevraagd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 2 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2009 (de voorzieningenrechter leest: 26 februari 2009) heeft verweerder het recht van verzoekers op een uitkering krachtens de WWB met ingang van diezelfde datum opgeschort, omdat verweerder niet beschikt over de gegevens die het mogelijk maken het recht van verzoekers op bijstand vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 2 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder de WWB-uitkering van verzoekers per 17 maart 2009 beëindigd en deze uitkering vervolgens per 1 februari 2009 ingetrokken, omdat verzoekers hebben gehandeld in strijd met de medewerkings- en inlichtingenplicht neergelegd in artikel 17 WWB.
Tegen dit besluit hebben verzoekers op 20 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brieven van 20 maart 2009 en 3 april 2009 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Omdat het gaat om drie aparte besluiten zijn, is er ook sprake van drie aparte verzoeken om voorlopige voorziening.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 6 april 2009, waar [naam verzoeker ] (hierna: verzoeker) en [naam verzoekster] (hierna: verzoekster) in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Ook waren ter zitting aanwezig [naam dochter] (hierna: verzoeksters dochter), alsmede haar echtgenoot. Voorts was er een tolk voor de Russische taal aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst om verzoekers in de gelegenheid te stellen een aantal stortingen, zoals die blijken uit de overgelegde bankafschriften, nader te verklaren. Verweerder heeft vervolgens de gelegenheid hierop te reageren.
Verzoekers hebben bij brief van 10 april 2009 een verklaring overgelegd van verzoeksters dochter, met daarbij gevoegd een verklaring van de huisarts van verzoekster van 9 april 2009.
Hierop heeft verweerder gereageerd bij brief van 21 april 2009.
Verzoekers hebben bij brief van 8 mei 2009 gereageerd op deze brief van verweerder. Bij hun reactie hebben zij een op 7 mei 2009 gedateerde verklaring gevoegd van verzoeksters dochter.
Hierop heeft verweerder gereageerd bij brief van 18 mei 2009.
Verzoekers hebben bij brief van 26 mei 2009 gereageerd op deze brief van verweerder.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en heeft bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan. De datum van deze uitspraak is vastgesteld op heden.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekers hebben vanaf 19 mei 2004 van verweerder een bijstandsuitkering ontvangen berekend naar de norm voor gehuwden. Vanaf 10 september 2008 zaten verzoekers in het zogeheten BBZ-traject. Op 12 december 2008 heeft de klantmanager van verzoekers aan het bureau Fraudebestrijding van verweerder een melding doorgegeven. Hieruit is onder meer naar voren gekomen dat verzoekers maandelijks bedragen storten op een creditcardrekening die bij verweerder niet bekend is.
2.2 Verweerder heeft vervolgens bij brief van 27 januari 2009 bij verzoekers bankafschriften opgevraagd van twee verschillende bankrekeningen en van een creditcardrekening. Deze bankafschriften moesten op 4 februari 2009 bij verweerder binnen zijn. Omdat verzoekers hieraan niet volledig hebben voldaan, heeft verweerder bij besluit van 6 februari 2009 het recht van verzoekers op een WWB-uitkering per 4 februari 2009 opgeschort. Voorts heeft verweerder verzoekers in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog voor 20 februari 2009 in te dienen. Verzoekers hebben op 13 februari 2009 alsnog de bankafschriften van de creditcardrekening bij verweerder ingediend.
2.3 Verweerder heeft vervolgens verzoekers bij brief van 19 februari 2009 uitgenodigd voor een gesprek op 26 februari 2009. Uitsluitend verzoeker is op dit gesprek verschenen. Verweerder heeft vervolgens het bestreden opschortingsbesluit van 26 februari 2009 genomen, waarbij verzoekers tevens zijn opgeroepen voor een gesprek bij verweerder op 16 maart 2009. Ook toen is uitsluitend verzoeker verschenen. Hierop heeft verweerder het beëindigings- en intrekkingsbesluit van 17 maart 2009 genomen. Voorts heeft verweerder bij besluit van 25 maart 2009 een bedrag van € 2.440,-- van verzoekers teruggevorderd.
2.4 Verzoekers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Zij stellen dat voor het opschorten en beëindigen van de WWB-uitkering geen grond bestaat. Verzoekers voeren aan dat verzoekster het huis niet uit komt. Dit is bij verweerder bekend. Volgens verzoekers is niet duidelijk welke informatie verzoekster zou kunnen geven als zij persoonlijk bij verweerder verschijnt. Verzoekers zijn van mening dat de informatieverstrekking ook anders kan. Voorts hebben zij een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Voorts hebben verzoekers erop gewezen dat, zoals blijkt uit de verklaring van de huisarts, bij verzoekster sprake is van een angststoornis. Hierdoor kan haar niet verweten worden dat zij niet bij verweerder is verschenen. Ook biedt verzoekster aan (alsnog) bij verweerder op gesprek te komen. Hierdoor vervalt, aldus verzoekers, de opschortingsgrond. Vervolgens wijzen verzoekers erop dat de transacties zoals die uit de bankafschriften blijken, zijn verduidelijkt. Het gaat om betrekkelijk geringe bedragen. Volgens verzoekers is er hierdoor geen grond meer om het uitkeringsrecht in zijn geheel te beëindigen.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers hebben gehandeld in strijd met de inlichtingen- en medewerkingsplicht. Hierdoor kan het recht van verzoekers op bijstand niet worden vastgesteld, aldus verweerder. Volgens verweerder hebben verzoekers meerdere keren de kans gehad bij verweerder op gesprek te komen. Die kansen hebben zij niet benut. Verweerder gaat dan ook niet op het aanbod van verzoekster in. Uit de verklaring van de huisarts volgt volgens verweerder niet dat zij niet bij verweerder op gesprek kon komen. Ook stelt verweerder dat verzoekers geen opgave hebben gedaan van de stortingen op hun bankrekening en van de schuld bij hun (stief)dochter. Voorts wijst verweerder op de zijns inziens onlogische geldstromen in verband met het telefoonabonnement van verzoeksters dochter en de stortingen van geld op de creditcardrekening van verzoeker. Volgens verweerder is het recht op uitkering terecht beëindigd en ingetrokken.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 In het eerste lid van artikel 17 WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.9 Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim, indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.10 Bij brief van 27 januari 2009 heeft verweerder aan verzoekers verzocht uiterlijk op 4 februari 2009 alle afschriften over te leggen van verzoekers creditcardrekening en de afschriften van de andere bank- en/of girorekeningen over 2008. Vaststaat dat verzoeker de creditcardrekening niet bij verweerder had gemeld. De door verweerder gevraagde gegevens en bescheiden zijn alle van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand van verzoekers. Omdat verzoekers de door verweerder gevraagde gegevens op 4 februari 2009 niet hadden verstrekt, heeft verweerder bij besluit van 6 februari 2009 op goede gronden gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om het recht van verzoekers op bijstand per 4 februari 2009 op te schorten. In dit besluit heeft verweerder verzoekers een hersteltermijn gegeven tot uiterlijk 20 februari 2009 om de gevraagde gegevens alsnog over te leggen. Op 13 februari 2009 hebben verzoekers de gegevens over de creditcardrekening alsnog ingeleverd. De afschriften van twee andere bankrekeningen hadden zij al eerder verstrekt.
2.11 De afschriften van de creditcardrekening vormden voor verweerder de aanleiding om verzoekers bij brief van 19 februari 2009 uit te nodigen voor een gesprek op 26 februari 2009. Vaststaat dat uitsluitend verzoeker op dat gesprek is verschenen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat verzoekers beiden op het gesprek hadden moeten verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. Het gaat immers om een WWB-uitkering naar de norm van gehuwden. Verweerder heeft vervolgens op goede gronden bij besluit van 26 februari 2009 het recht van verzoekers op een WWB-uitkering per die datum opgeschort. Ter zitting heeft verweerder hierover aangegeven, dat hij met dit besluit heeft bedoeld dat de eerdere opschorting per 4 februari 2009 vanaf 26 februari 2009 werd gehandhaafd.
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daartoe, voor zover gericht op schorsing van de beide opschortingsbesluiten, af.
2.13 Verweerder heeft verzoekers bij besluit van 26 februari 2009 door middel van een hersteltermijn uitgenodigd voor een gesprek op 16 maart 2009. Ook toen is uitsluitend verzoeker verschenen, terwijl verweerder tevoren uitdrukkelijk had aangegeven dat ook verzoekster diende te verschijnen. Nu verzoekster niet bij het gesprek met verweerder is verschenen, heeft zij in beginsel gehandeld in strijd met de op haar rustende plicht tot het verstrekken van inlichtingen. Zoals gezegd, gaat het immers om het recht op een WWB-uitkering naar de norm van gehuwden. Verweerder heeft dan ook op goede gronden het bestreden besluit van 17 maart 2009 genomen.
2.14 Ter zitting en ook nadien hebben verzoekers wel de nodige nadere inlichtingen verschaft. Met name hebben zij door middel van een tweetal verklaringen van de dochter van verzoekster uiteengezet hoe de verschillende financiële transacties tussen enerzijds verzoekers en anderzijds verzoeksters dochter tot stand zijn gekomen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het in 2008 ging om de volgende stortingen:
- op rekeningnummer [aaaa] een totaal bedrag van € 1.050,-- ;
- op rekeningnummer [bbbb] een totaal bedrag van € 1.240,--;
- op de creditcardrekening nummer [cccc] een totaal bedrag van € 1.080,--.
Het gaat dus in totaal om een bedrag van € 3370,--. Vaststaat dat verzoekers deze stortingen niet hebben gemeld. Het gaat in totaal om ongeveer drie keer de norm waarop verzoekers recht zouden hebben gehad als zij aan de inlichtingenplicht zouden hebben voldaan.
2.15 Voormelde stortingen zullen in ieder geval onderwerp van bespreking moeten zijn tijdens de hoorzitting hangende de bezwaarfase. Hetzelfde geldt voor de verklaring van verzoeksters huisarts van 9 april 2009. Uit deze verklaring blijkt dat bij verzoekster sprake is van een angststoornis. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat hieruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat het feit dat verzoekster niet bij verweerder op gesprek is verschenen, verschoonbaar is te achten. Echter, dat er in medisch opzicht iets met verzoekster aan de hand is, staat wel vast. Daar komt bij dat verzoekster zich bereid heeft verklaard om (samen met haar gemachtigde) bij verweerder op gesprek te komen. Dat dit, zoals verweerder heeft aangegeven, een gepasseerd station zou zijn, verdraagt zich niet met het ex-nunckarakter van de volledige heroverweging in bezwaar.
2.16 Nu verzoekers het vanaf 1 februari 2009 zonder WWB-uitkering hebben moeten stellen en – zoals hiervoor overwogen – het totale bedrag aan stortingen ongeveer drie maanden uitkering bedraagt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit van 17 maart 2009 te schorsen met ingang van 1 mei 2009. Daarbij zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten om verzoekers, op grond van artikel 52, eerste lid, WWB, ingaande die datum maandelijks een voorschot te verstrekken ten bedrage van € 800,-- tot zes weken na verzending van de te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter zal dan ook het verzoek, geregistreerd onder nr. AWB 09-1607 WWB, in die zin toewijzen.
2.17 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Omdat ten behoeve van verzoekers een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening met reg. nr. AWB 09-1607 WWB toe;
3.2 schorst het bestreden besluit van 17 maart 2009 per 1 mei 2009 tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar;
3.3 draagt verweerder op om aan verzoekers met ingang van 1 mei 2009 maandelijks een voorschot te verstrekken ten bedrage van € 800,--;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.5 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoekers betaalde griffierecht van € 41,-- aan hen vergoedt;
3.6 wijst beide andere verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en op 29 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.