Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1788

Datum uitspraak2009-07-03
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4957 WAO + 09/631 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

1) Herziening WAO-uitkering. 2) Onveranderde vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid. Besluit 2 komt niet volledig toe aan het beroep van appellant. Appellant heeft nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit 1, daar appellant heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. Nu vaststaat dat in het besluit 1 de uitkering van appellant met ingang van 20 augustus 2006 ten onrechte is gesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, zal de Raad dat besluit en de aangevallen uitspraak vernietigen. Het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb dient te worden toegewezen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Geen reden gevonden om de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst voor onjuist te houden. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn terecht als passend voor appellant aangemerkt.


Uitspraak

07/4957 WAO+ 09/631 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juli 2007, 06/5577 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een gewijzigde beslissing op bezwaar van 10 december 2008 ingezonden, waarop appellant heeft gereageerd. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 1.2. Appellant ontvangt sinds 28 augustus 1998 in verband met rugklachten een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 1.3. Bij besluit van 23 juni 2006 is de WAO-uitkering per 20 augustus 2006 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 5 oktober 2006 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 1.4. De rechtbank heeft, samenvat weergegeven, geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant per 20 augustus 2006 juist is vastgesteld. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies zoals deze als grondslag voor de schatting in aanmerking zijn gekomen, maar heeft het besluit 1 onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen. 2.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat bij de vaststelling van zijn belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke en psychische klachten en dat hij recht heeft op een volledige WAO-uitkering. Ter ondersteuning hiervan zijn brieven van de huisarts en Spaanse behandelaars overgelegd. 2.2. Het Uwv heeft met het besluit van 10 december 2008 (hierna: besluit 2) de mate van arbeids-ongeschiktheid van appellant met ingang van 20 augustus 2006 onveranderd bepaald op 35 tot 45%. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. In de eerste plaats stelt de Raad vast dat met het besluit 2 niet volledig is tegemoetgekomen aan het beroep van appellant, in verband waarmee dat besluit op grond van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb in de beoordeling wordt betrokken. Hierbij geldt dat appellant nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit 1, daar appellant heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. Nu vaststaat dat in het besluit 1 de uitkering van appellant met ingang van 20 augustus 2006 ten onrechte is gesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, zal de Raad dat besluit en de aangevallen uitspraak vernietigen. Het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb dient te worden toegewezen. Voor wat betreft de wijze waarop het Uwv de schadevergoeding dient te berekenen verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995 (LJN ZB1495), gepubliceerd in JB 1995/314. 3.2. Met betrekking tot het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit 2, overweegt de Raad als volgt. 3.3. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en heeft geen reden gevonden om de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst voor onjuist te houden. Voorts is door het Uwv terecht voorbijgegaan aan de gegevens van de Spaanse behandelaars, nu vaststaat, dat het om dezelfde gegevens gaat die bij een eerdere herbeoordeling in 2003 uitvoerig door de Raad zijn beoordeeld en geen aanleiding hebben gegeven tot een wijziging van de beoordeling van de belastbaarheid (zie de uitspraak van 4 april 2007, LJN BA2352). Tenslotte onderschrijft de Raad hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de informatie van de huisarts en de vaststelling dat in deze zaak geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden door een bezwaarverzekeringsarts. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belastbaarheid onjuist is vastgesteld, is naar het oordeel van de Raad de medische grondslag van het besluit 2 juist te achten. 4.1. Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag is de Raad van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als passend voor appellant zijn aangemerkt. 4.2. Het besluit 2 kan in rechte stand houden. 5. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit; Verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit 2 ongegrond; Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als hiervoor aangegeven; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) J.E.M.J. Hetharie. MH