
Jurisprudentie
BJ1779
Datum uitspraak2009-06-25
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09 / 2580 & AWB 09 / 2584
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09 / 2580 & AWB 09 / 2584
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Verweerder heeft verzoeksters recht op bijstand terecht en op goede gronden ingetrokken, omdat verzoekster binnen de hersteltermijn geen gegevens heeft overgelegd, zodat haar recht op bijstand niet was vast te stellen. Voorts is de afwijzing van de nieuwe aanvraag om bijstand gebaseerd op het huisbezoek. Verzoekster betwist een aantal feitelijkheden in het verslag van het huisbezoek. Deze betwisting doet twijfels rijzen over de rechtmatigheid van het besluit tot afwijzing van de aanvraag. Dit besluit wordt geschorst.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 2580 en 09-2584 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2009
in de zaken van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2009, verzonden op 27 februari 2009, heeft verweerder verzoeksters recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) per 25 februari 2009 beëindigd, deze uitkering per 11 februari 2009 ingetrokken en een bedrag van € 3950,97 van verzoekster teruggevorderd. Verweerder heeft dit besluit genomen, omdat verzoekster de door verweerder gevraagde informatie niet heeft verstrekt, zodat verzoeksters recht op bijstand niet is vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 februari 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft verweerder de op 9 april 2009 gedateerde aanvraag van verzoekster om toekenning van een WWB-uitkering afgewezen, omdat verzoekster haar hoofdverblijf in Amsterdam heeft.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 11 mei 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 mei 2009 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Omdat sprake is van twee besluiten, is eveneens sprake van twee verzoeken om voorlopige voorziening.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 15 juni 2009, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. De Roo voornoemd, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Ook was ter zitting als tolk aanwezig mevr. Petterson.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft per 16 oktober 2003 aan verzoekster een WWB-uitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder. Per 1 januari 2009 is deze uitkering omgezet naar de norm voor een alleenstaande. Verzoekster is gehuwd en leeft gescheiden van haar echtgenoot die in Amsterdam woont. In juli 2008 heeft de GGD Kennemerland in een advies over verzoekster gerapporteerd, dat verzoeksters huisarts heeft aangegeven dat verzoekster in Amsterdam woont. Deze mededeling was voor verweerder aanleiding nader onderzoek te doen.
2.2 Bij brief van 4 februari 2009 heeft verweerder verzoekster gevraagd uiterlijk op 11 februari 2009 afschriften van haar girorekening over te leggen over de periode februari 2008 tot en met 4 februari 2009. Omdat verzoekster hierop niet heeft gereageerd, heeft verweerder verzoekster bij besluit van 12 februari 2009 de gelegenheid gegeven het verzuim te herstellen. De gevraagde gegevens dienden uiterlijk op 18 februari 2009 bij verweerder binnen te zijn. Bij ditzelfde besluit heeft verweerder verzoeksters recht op uitkering opgeschort. Verzoekster heeft de gevraagde informatie vervolgens niet overgelegd. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit van 25 februari 2009 genomen.
2.3 Op 20 maart 2009 heeft verzoekster zich gemeld bij het UWVWerkbedrijf voor het aanvragen van een WWB-uitkering naar de norm van een alleenstaande. Hiertoe heeft verzoekster op 9 april 2009 een intakegesprek gevoerd bij verweerder. Na dit gesprek heeft verweerder getracht bij verzoekster een huisbezoek af te leggen. Verzoekster was niet thuis. Bij brief van 9 april 2009 heeft verweerder verzoekster uitgenodigd voor een vervolggesprek op 21 april 2009. Ook heeft verweerder verzoekster gevraagd afschriften van haar girorekening mee te nemen over de periode 1 april 2008 tot en met 9 april 2009. In de periode 9 april 2009 tot en met 20 april 2009 heeft verweerder bij de woning van verzoekster een aantal waarnemingen gedaan. Verzoekster is op 21 april 2009 bij verweerder verschenen samen met haar echtgenoot en haar oudste zoon, [naam oudste zoon]. Het gesprek ging voornamelijk over verzoeksters woonsituatie. Na het gesprek heeft bij verzoekster een huisbezoek plaatsgevonden. Op grond van het ingestelde onderzoek stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op het door haar opgegeven woonadres in Haarlem ([adres]). Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit van 28 april 2009 genomen.
2.4 Verzoekster kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Zij stelt allereerst een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening, omdat zij sinds 11 februari 2009 geen inkomsten meer heeft. Hierdoor lijdt haar gezondheid schade. Ook stelt verzoekster dat de hersteltermijn die zij heeft gekregen om giroafschriften over een jaar over te leggen, onredelijk kort is. Dit is volgens verzoekster een oneigenlijk gebruik van het onderzoeksmiddel. Het telefonische verzoek van verzoekster om verlenging van deze termijn, is, naar verzoekster stelt, door verweerder mondeling gehonoreerd. Het is volgens verzoekster in strijd met het vertrouwensbeginsel dat verweerder desondanks is overgegaan tot beëindiging en intrekking van de uitkering. Ook verwijst verzoekster naar jurisprudentie waaruit blijkt dat de hersteltermijn moet zijn afgestemd op aard en omvang van de gevraagde gegevens. Voorts stelt verzoekster dat verweerders standpunt dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op [adres] te Haarlem feitelijke grondslag mist. In dit verband heeft zij ter zitting gewezen op een groot aantal feitelijke onjuistheden in het verslag van het huisbezoek. Zo wordt het feit dat er ’s avonds in de woning van verzoekster geen licht brandt, verklaard door het feit dat verzoekster om 20.00 uur naar bed gaat, zo stelt verzoekster.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat verzoekster heeft verzocht om verlenging van de hersteltermijn. Verzoekster heeft in het geheel niet gereageerd op het verzoek om overlegging van bankafschriften. Op grond hiervan is de uitkering terecht ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht. Voorts is bij verzoeksters aanvraag gebleken dat zij haar hoofdverblijf niet in Haarlem heeft. Op grond hiervan is de aanvraag terecht afgewezen, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat bij het huisbezoek een woning is aangetroffen die nauwelijks bewoonbaar is. Ook is er tijdens het huisbezoek verklaard dat verzoekster vier nachten per week bij haar echtgenoot in Amsterdam verblijft, aldus verweerder.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 In het eerste lid van artikel 17 WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.9 Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.10 Artikel 40, eerste lid, WWB bepaalt, dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.11 Wat het beëindigingsbesluit van 25 februari 2009 betreft, blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, dat verweerder een nader onderzoek naar verzoekster is gaan instellen naar aanleiding van een melding via de GGD Kennemerland omtrent het mogelijke verblijf van verzoekster in Amsterdam. Anders dan verzoekster meent, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder bij dit onderzoek op oneigenlijke wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om bij verzoekster afschriften van haar girorekening op te vragen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat een hersteltermijn van veertien dagen niet als onredelijk kort kan worden aangemerkt. Dat verzoekster telefonisch zou hebben verzocht om verlenging van de hersteltermijn, is niet aannemelijk geworden, nu verweerder ontkent dat hem een dergelijk verzoek is gedaan.
2.12 Nu vaststaat dat verzoekster op verweerders (hersteltermijn)brieven van 4 en 12 februari 2009 niet heeft gereageerd, heeft verweerder op goede gronden toepassing gegeven aan artikel 54, vierde lid, WWB. Er is immers sprake van schending van de inlichtingenplicht. De voorzieningenrechter zal het verzoek, geregistreerd onder nr. AWB 09-2580 dan ook afwijzen.
2.13 Verweerders besluit van 28 april 2009, waarbij verzoeksters aanvraag om een WWB-uitkering is afgewezen, is gebaseerd op de rapportage van het huisbezoek dat op 21 april 2009 bij verzoekster heeft plaatsgevonden. Hoewel de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding zag te twijfelen aan de juistheid van deze rapportage, heeft verzoekster ter zitting de inhoud hiervan op een aantal punten gemotiveerd getwist. Zo bevat de rapportage volgens verzoekster een aantal feitelijke onjuistheden: in haar woning bevinden zich wel bestek en eetgerei, er is een schotelantenne en naast verzoeksters bed staat een zuurstofapparaat. Bovendien bevinden de medicijnen zich in haar handtas en verzoekster haalt de stekker van de televisie uit het stopcontact, omdat zij bang is voor brand, aldus verzoekster. Daarnaast is het volgens verzoekster onjuist dat zij naar Arabische zenders zou kijken, terwijl verzoekster en ook haar zoon ontkennen dat laatstgenoemde gezegd zou hebben dat verzoekster vier dagen en nachten bij haar echtgenoot in Amsterdam verblijft.
2.14 Verweerder heeft nog niet kunnen reageren op voormelde stellingen van verzoekster. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient al hetgeen verzoekster tegen de rapportage van verweerder heeft ingebracht, aan de orde te worden gesteld op de hoorzitting. Het voorgaande brengt wel met zich, dat niet op voorhand zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van de rapportage die van het huisbezoek is opgemaakt. Dit leidt tot twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit van 28 april 2009, zodat vooralsnog niet duidelijk is dat dit besluit in bezwaar stand zal houden.
2.15 Uit het voorgaande volgt dat in de zaak met reg. nr. AWB 09-2584, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek daartoe dan ook op na te melden wijze toewijzen. Verweerder zal worden opgedragen met ingang van de datum van indiening van het verzoek aan verzoekster voorschotten te verstrekken ten hoogte van 90% van de voor haar geldende bijstandsnorm.
2.16 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Nu ten behoeve van verzoekster een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst in de zaak met reg. nr. AWB 09-2584 het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van 28 april 2009 tot zes weken na de verzending van de te nemen beslissing op bezwaar;
3.3 draagt verweerder op om met ingang van 20 mei 2009 aan verzoekster overeenkomstig artikel 52 WWB voorschotten te verstrekken te hoogte van 90% van de voor haar geldende bijstandsnorm;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.5 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoekster betaalde griffierecht van € 41,-- aan haar vergoedt;
3.6 wijst in de zaak met reg. nr. AWB 09-2580 het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 25 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.