
Jurisprudentie
BJ1698
Datum uitspraak2009-07-03
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-000301-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-000301-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Criminele organisatie, medeplegen afpersing, handelen in strijd met Wet wapens en munitie. Betrouwbaarheid getuigenverklaringen.
Wetsverwijzingen: 140 en 317 Sr. 13, 26 en 55 WWM
Uitspraak
parketnummer 23/000301-08
datum uitspraak 3 juli 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 21 december 2007 in de strafzaak onder parketnummer 15/751606-06 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 18 juli 2006, 6 oktober 2006, 4 januari 2007, 2, 3, 5, 12 en 16 april 2007, 7 mei 2007, 25 september 2007, 8, 9, 12, 15 en 22 november 2007 en 7 december 2007, en de terechtzittingen in hoger beroep van 28 en 29 augustus 2008, 19 september 2008, 10, 11, 17 en 18 december 2008, 14, 16, 21 en 22 januari 2009, 4, 6, 11, 18, 20, 23, 25 en 27 februari 2009, 4, 13, 16, 23 en 27 maart 2009, 8 en 20 april 2009, 4, 6, 7, 12, 20, 25 en 27 mei 2009 en 19 juni 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na toelating van de nadere omschrijving tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 april 2007, ten laste gelegd, dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 november 2005, te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medevd 1] en/of [medevd 2] en/of [medevd 3] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- afpersing van [slachtoffer] (artikel 317 Wetboek van Strafrecht), en/of
- bedreiging van die [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling (artikel 285 Wetboek van Strafrecht), en/of
- mishandeling van die [slachtoffer] (artikel 300 Wetboek van Strafrecht), en/of
- valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), en/of
- witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van (afpersing van, althans
enig misdrijf ten nadele van die [slachtoffer] en/of één of meer aan hem gelieerd(e) bedrijf/bedrijven (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht), en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wet wapens en munitie;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 2 november 2005, te Amsterdam en/of /althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) € 1.000.000,-, althans een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in ieder geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s):
- naar (de woning van) die [slachtoffer] is/zijn gegaan en/of dreigend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij dat/een geldbedrag moest betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en/of hij, [slachtoffer], en/of (één of meer van) zijn familieleden zou(den) worden gedood, althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op een voor die [slachtoffer] dreigende wijze een (vuur)wapen, in ieder geval een voor bedreiging geschikt voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht, en/of
- meermalen, althans eenmaal, dreigend die [slachtoffer] (in café De Hallen) heeft/hebben toe gesproken en/of (in een hoek) klem gezet, en/of
- meermalen, althans eenmaal, dreigend die [slachtoffer] (vanuit café De Hallen) heeft/hebben meegenomen, en/of
- (door één of meer van voornoemde handelingen) een dermate dreigende situatie en/of sfeer voor die [slachtoffer] heeft/hebben gecreëerd en/of in stand gehouden, dat de vrees van die [slachtoffer] voor geweld van de zijde van verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) gerechtvaardigd was;
3.
hij in of omstreeks 30 januari 2006 te Amsterdam een wapen van categorie II, te weten:
- sleutelhangerpistool, kaliber .22, en/of
een of meer onderde(e)l(en) en/of hulpstuk(ken) die specifiek bestemd zijn voor (een) wapen(s), te weten:
- twee patroonhouders, en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 11 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en/of
- 27 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en/of
- 1 patroon, kaliber 9 x 17 mm,- en/of
- 39 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en/of
- 17 patronen, kaliber 7,65 Browning
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 30 januari 2006 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een mes met twee snijkanten, merk Smith en Wesson, model 6042, voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Verweren
Het hof heeft ambtshalve hetgeen door de verdediging in de zaken tegen de verdachten [medevd 1] en [medevd 2] als verweer of ter onderbouwing van een verweer is aangevoerd, als ook door de verdediging in de onderhavige zaak aangevoerd beoordeeld, indien dat in het belang van de verdachte kon zijn.
Getuigenverklaringen: eigen wetenschap?
De verdediging heeft betoogd dat niet meer is vast te stellen wat de diverse getuigen uit eigen wetenschap hebben kunnen verklaren over wat zij hebben waargenomen of ondervonden, en wat kennis is die zij van derden hebben gekregen, waardoor hun verklaringen onbetrouwbaar zijn geworden en – zo begrijpt het hof – niet bruikbaar voor het bewijs. De verdediging heeft daarbij op het volgende gewezen.
De voormalig officier van justitie mr. Teeven en leden van de Nationale Recherche hebben met de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] gezamenlijk gesprekken gevoerd, waarbij ook inhoudelijk over het aan de verdachte tenlastegelegde feit is gesproken. Ook los hiervan hebben deze getuigen veelvuldig met elkaar gesproken over deze zaak. Er is niet meer te onderscheiden wat [getuige 3]van[slachtoffer] heeft gehoord en wat van [getuige 2]; er heeft zich “kruisbestuiving” voorgedaan. Voor [getuige 2] geldt mutatis mutandis hetzelfde. Ook heeft [getuige 3] op haar beurt met andere getuigen gesprekken gevoerd over de afpersing, met name met getuigen die een band hebben met café De Hallen. De verklaringen van deze zogenaamde “De Hallen”-getuigen (bezoekers en personeel) zijn tot stand gekomen na een proces van zogenaamde collaborative story telling. Voorts is het opvallend dat diverse getuigen bij de rechter-commissaris opmerkelijk minder bescheiden hebben verklaard dan bij de politie. Bovendien zijn de verklaringen van de getuigen beïnvloed door informatie uit de media die overweldigende aandacht voor de onderhavige afpersing heeft getoond.
Het hof overweegt als volgt.
Vastgesteld kan worden dat een aantal in het [slachtoffer]dossier figurerende getuigen onderling heeft gesproken over (de motieven achter) de moord op [slachtoffer], alsmede over (de motieven achter) de daaraan voorafgaande afpersing van [slachtoffer]. Dit geldt onder anderen voor [getuige 3] en [getuige 2]. Beiden hebben ook samen gesproken met mr. Teeven, waarbij niet uit te sluiten is dat inhoudelijke onderwerpen aan de orde zijn geweest. Ook is de
media-aandacht voor de onderhavige zaak overvloedig geweest. Daarbij komt nog dat een aantal getuigen heeft verklaard zeer bang te zijn om een verklaring af te leggen. Gezien het feit dat het opsporingonderzoek zich heeft afgespeeld in kringen waarin diverse liquidaties hebben plaatsgevonden (o.a. [slachtoffer], [naam 1], [getuige 2], [naam 2]), is deze angst goed voorstelbaar. Voorts moet worden opgemerkt dat diverse getuigen verscheidene verklaringen hebben afgelegd gedurende een periode van soms jaren, waarbij onvermijdelijk is dat tussen die verklaringen verschillen zijn opgetreden. Op zichzelf zijn dit geen ongewone fenomenen in zaken met een dergelijk ernstig karakter.
Het voorgaande vereist wel bijzondere zorgvuldigheid bij het beoordelen van zodanige verklaringen en brengt mee, zoals de verdediging terecht naar voren heeft gebracht, dat gewaakt moet worden tegen het gebruik van verklaringen, voor zover niet voldoende kan worden vastgesteld dat hetgeen de getuige heeft verklaard op eigen wetenschap en niet op die van een ander berust. Niet kan echter worden gezegd dat hetgeen is aangevoerd op zichzelf reeds meebrengt dat de verklaringen van deze getuigen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Evenmin kan worden aangenomen dat, indien aannemelijk is dat een onderdeel van de verklaring van een getuige niet op grond van eigen maar andermans wetenschap tot stand is gekomen, ook de rest van de verklaring van die getuige van onwaarde zou zijn. Dit hangt immers te zeer af van de overige inhoud van de verklaring, mede bezien in het licht van eventuele andere door die getuige afgelegde verklaringen, alsmede van de inhoud van ander bewijsmateriaal.
Bij de beoordeling van het gebruik van (onderdelen van) de bedoelde getuigenverklaringen heeft het hof gelet op onder meer de tijdstippen waarop een getuige verklaringen heeft afgelegd, verschillen - in de kern of op details - tussen de verklaringen van dezelfde getuige, de mogelijkheid van beïnvloeding door externe factoren, zoals collaborative story telling, de mogelijke verklaringen voor geconstateerde verschillen en de betekenis die aan de verschillen moet worden gehecht.
Het hof heeft in dit verband onder meer het volgende vastgesteld.
- [getuige 2] is meermalen gehoord, ook vóór de moord op [slachtoffer], het moment vanaf hetwelk zijn contact met [getuige 3] intensief werd. Zijn verklaringen verschillen op de relevante onderdelen in de kern niet. Uit zijn verklaringen valt voorts voldoende af te leiden wat hij zelf heeft waargenomen en wat hij van [slachtoffer] heeft gehoord.
- Mede op grond van de verklaring van mr. Teeven als getuige ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk dat door de gezamenlijke contacten van [getuige 3] en [getuige 2] met mr. Teeven zich een meer dan verwaarloosbare wederzijdse beïnvloeding heeft voorgedaan. Inhoudelijke aspecten zijn in die gesprekken maar zeer beperkt aan de orde geweest.
- Uit de processen-verbaal van de verhoren van getuigen blijkt in enkele gevallen dat zij zelf verklaren dat zij bepaalde gegevens uit de pers of van anderen hebben vernomen, of valt in enkele gevallen op andere wijze af te leiden dat dit het geval is.
- Uit de verklaringen kan in de meeste gevallen eenvoudig worden afgeleid of de getuige zelf bij de beschreven gebeurtenis aanwezig is geweest.
- Getuigen geven soms zelf een aannemelijke verklaring waarom anders verklaard wordt dan een eerdere keer.
Het hof is na afweging van alle omstandigheden tot het oordeel gekomen dat van de voor het bewijs gebruikte (onderdelen van) verklaringen van getuigen voldoende is komen vast te staan dat deze niet door vorenbedoelde omstandigheden zijn beïnvloed, in de kern niet wezenlijk verschillen en derhalve voldoende betrouwbaar zijn.
Het verweer wordt verworpen.
Verklaringen [getuige 3]: anderszins onbetrouwbaar?
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de getuige [getuige 3] ook om andere redenen niet betrouwbaar zijn en mitsdien niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat de getuige
1. onzuivere motieven had om te verklaren;
2. wisselend heeft verklaard;
3. is gestuurd bij het afleggen van haar verklaringen.
De verdediging heeft daaraan - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd.
Ad 1. De getuige is getraumatiseerd door de dood van haar echtgenoot, is vatbaar voor het bovennatuurlijke, en is op een “missie” om diegenen die in haar visie schuldig zijn aan de moord op haar echtgenoot, bestraft te zien. Vergelding jegens die personen, te weten onder meer [medevd 2], is de drijfveer van de getuige. Zij heeft immers geconcludeerd dat [medevd 2] een van de moordenaars is. Op grond van die overtuiging heeft zij ook [medevd 2] genoemd als betrokkene bij de bedreiging van [slachtoffer] in zijn woning.
Ad 2. Er zitten tegenstrijdigheden in de diverse door de getuige afgelegde verklaringen en zij verklaart over gebeurtenissen waar zij bij geweest zou zijn, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. De tegenstrijdigheden kunnen, mede gezien het rapport van de deskundigen Crombag en Wagenaar met betrekking tot [naam 3], niet worden verklaard door een eventueel aanwezige posttraumatische stressstoornis. Zij heeft ook wisselend en inconsistent verklaard over een mogelijk motief en de verklarende overwegingen die de rechtbank op dat punt heeft gegeven, overtuigen niet.
Ad 3. Bij het horen van de getuige is sturend opgetreden om een strafzaak tegen [medevd 1] te kunnen opbouwen. Het was daarvoor nodig dat [medevd 2] als betrokkene bij de bedreiging van [slachtoffer] in diens woning werd aangemerkt. De getuige is geconfronteerd met de overtuiging van anderen, onder wie opsporingsambtenaren, dat [medevd 1] verantwoordelijk is voor de moord op haar man, hetgeen haar zicht op de waarheid heeft vertroebeld. Zij is geconfronteerd met onderdelen van het Kolbakdossier.
Het hof overweegt als volgt.
Ad 1. Motieven
Vooropgesteld moet worden dat indien [getuige 3] [medevd 2] zou hebben genoemd als mogelijke betrokkene bij de moord op [slachtoffer], die enkele omstandigheid nog niet meebrengt dat de getuige niet naar waarheid zou hebben verklaard over betrokkenheid van [medevd 2] bij de eerdergenoemde bedreiging van [slachtoffer]. Echter, de getuige is door de verdediging op 7 januari 2009 ondervraagd over mogelijk bij de getuige bestaande motieven in die zin. De getuige heeft bij die gelegenheid verklaard dat één van de personen die zij bij de moord op [slachtoffer] had gezien, haar deed denken aan [naam 1], maar dat de ander haar niet aan [medevd 2] deed denken. Zij heeft uitdrukkelijk ontkend dat zij achteraf de naam van [medevd 2] is gaan invullen en heeft naar voren gebracht dat zij hem niet zou beschuldigen als hij er niets mee te maken zou hebben.
Op 24 april 2006 heeft de getuige, toen nog als anonieme bedreigde getuige A, nader inzicht gegeven in haar motieven om te verklaren, hoewel zij daarvoor grote angst had. Zij heeft toen verklaard: “Ik wil graag dat het afpersen en moorden van mensen ophoudt. Ik wil dat er recht wordt gedaan. Ik hoop doordat ik een verklaring afleg anderen ook de moed zullen vinden om te vertellen wat er is gebeurd.”
Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar.
De betrokkenheid van [medevd 2] bij de meergenoemde bedreiging van [slachtoffer] en van de verdachte, [medevd 2] en [medevd 1] bij het tenlastegelegde vindt voorts steun in ander bewijsmateriaal.
De stelling van de verdediging dat de getuige [medevd 2] ten onrechte heeft genoemd als betrokkene op grond van wraakmotieven, is geenszins aannemelijk geworden.
Evenmin is overigens uit het onderzoek ter terechtzitting of uit hetgeen de verdediging, die de getuige meermalen indringend en uitvoerig heeft ondervraagd, heeft aangevoerd, ook maar enigermate aannemelijk geworden dat de getuige wraakzuchtige of andere onzuivere motieven had bij het afleggen van haar verklaringen. De suggesties die naar voren zijn gebracht door de verdediging, missen naar het oordeel van het hof elke grond.
Ad 2. Wisselende verklaringen
Het hof verwijst naar hetgeen het hiervóór met betrekking tot de beoordeling van de betrouwbaarheid van (onderdelen van) verklaringen van getuigen heeft opgemerkt. De daar genoemde factoren zijn ook bij de beoordeling van het verweer op dit punt ten aanzien van de verklaringen van deze getuige betrokken.
De verklaringen van [getuige 3] kenmerken zich hierdoor dat zij enerzijds op onderdelen heeft verklaard over hetgeen zij zelf heeft waargenomen en anderzijds over wat zij van anderen, in het bijzonder [slachtoffer], heeft gehoord. De verdediging heeft terecht geconstateerd dat er op onderdelen verschillen bestaan tussen de afzonderlijke verklaringen van de getuige. Maar ook hier geldt dat de getuige uitvoerig door de verdediging is ondervraagd, en dat toetsing van de verklaringen heeft kunnen plaatsvinden.
Het hof constateert daarbij dat de getuige reeds op 3 november 2005, vlak na de moord op [slachtoffer], verslag heeft gedaan van feitelijkheden rondom de afpersing van [slachtoffer]. De getuige heeft daarbij ook naar voren gebracht geen namen te willen noemen uit angst dat haar gezin nog meer zou overkomen. Toen de getuige de beslissing had genomen verklaringen te gaan afleggen, is zij veel uitgebreider gaan verklaren en heeft zij daarbij ook namen genoemd. De kern van wat de getuige op 3 november 2005 heeft verklaard, is daarbij in al haar latere verklaringen overeind gebleven.
In latere verklaringen heeft de getuige ook naar voren gebracht dat zij psychisch zwaar heeft geleden onder hetgeen haar en haar gezin is overkomen. Het hof acht het aannemelijk dat de hier genoemde omstandigheden eraan debet zijn dat [getuige 3] niet steeds identiek heeft verklaard. Ook is aannemelijk dat het gegeven dat de getuige zeer veelvuldig in een periode van ruim drie jaar verklaringen heeft afgelegd, ertoe heeft geleid dat verschillen zijn ontstaan.
Dit brengt echter geenszins mee dat haar verklaringen, voor zover voor het bewijs gebruikt, niet in essentie consistent zijn of dat hun betrouwbaarheid is aangetast. Bovendien vinden zij op belangrijke onderdelen steun in ander bewijsmateriaal.
Ad 3. Sturing
Op grond van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, is evenmin aannemelijk geworden dat zich een zodanige sturing heeft voorgedaan, dat deze van invloed is op de betrouwbaarheid van hetgeen de getuige, zoals in de bewijsmiddelen opgenomen, heeft verklaard.
Het hof acht de gebruikte onderdelen van de verklaringen van [getuige 3] daarom voldoende betrouwbaar. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Getuigenverklaringen [getuige 2]: anderszins onbetrouwbaar?
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de getuige [getuige 2] ook om andere redenen niet betrouwbaar zijn en mitsdien niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat de getuige
1. onzuivere motieven had om te verklaren;
2. is verhoord op een wijze die gebreken vertoont;
3. is gestuurd bij het afleggen van zijn verklaringen.
De verdediging heeft daaraan – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
Ad 1. De getuige heeft een criminele achtergrond en een hekel aan [medevd 1]. Hij had genoeg motieven om niet naar waarheid te verklaren en een eigen agenda. Hij heeft zich zelf bij de politie gemeld, hetgeen duidt op een mogelijk eigen belang om te gaan verklaren (zie het rapport van Crombag en Wagenaar). In de Artemiszaak is de voorlopige hechtenis van [getuige 2] na een interventie door mr. Teeven niet gecontinueerd. Dit kan niet anders gezien worden dan als een aan de getuige geboden tegenprestatie in ruil voor zijn af te leggen verklaring, ondanks de ontkenning op dit punt door mr. Teeven.
Ad 2. Door Crombag en Wagenaar is in hun meergenoemde rapport van 31 maart 2009 naar voren gebracht dat belangrijke onderdelen van de verhoren van [getuige 2] op 26 januari 2005 en 14 maart 2005 niet, onvolledig, of onjuist in de oorspronkelijke processen-verbaal van die verhoren zijn opgenomen. Als mogelijk motief van de opsporingsambtenaren voor het niet opnemen van de verklaring van [getuige 2] over de verhouding tussen [naam 4] en [medevd 1] noemen zij dat die verklaring niet strookte met daarover bij justitie levende gedachten. Bovendien hebben de verhorende verbalisanten niet kritisch doorgevraagd naar de redenen van wetenschap van [getuige 2], maar dobberden zij, in de woorden van Crombag en Wagenaar, stuurloos mee en hebben zij zich weinig gelegen laten liggen aan de richtlijnen voor getuigenverhoren. De verhoren hebben niet conform de toepasselijke richtlijnen voor het horen van getuigen plaatsgevonden. Ook is informatie van politieambtenaren in de mond van de getuige gelegd.
Ad 3. Bij het horen van de getuige is sturend opgetreden om een strafzaak tegen [medevd 1] te kunnen opbouwen. Het was daarvoor nodig dat [medevd 2] als betrokkene bij de bedreiging van [slachtoffer] in diens woning werd aangemerkt. De getuige is herhaaldelijk geconfronteerd met de overtuiging van opsporingsambtenaren. Ook het motief achter de afpersing - kort gezegd onenigheid tussen [medevd 1] en [slachtoffer] over de aankoop door [slachtoffer] van het pand [adres] - is in elkaar gezet in de loop van de contacten met [getuige 2]. Hij had op dit punt geen eigen wetenschap en heeft informatie van derden aangereikt gekregen.
Het hof overweegt als volgt.
Ad 1. Motieven
Gelet op de verklaring van de verbalisant RN 03-049 bij de raadsheer-commisssaris en de verklaring van mr. Teeven als getuige ter terechtzitting in hoger beroep, moet worden geoordeeld dat de getuige geen tegenprestatie is geboden voor het afleggen van zijn verklaring; bovendien heeft [getuige 2] zijn verklaringen afgelegd voordat de Artemiszaak speelde. Voorts heeft [getuige 2] zich niet zelf bij de politie gemeld om een verklaring af te leggen (verhoor RN 03-049 bij de raadsheer-commissaris). Los daarvan maakt hetgeen door de verdediging is aangevoerd ook overigens niet aannemelijk dat de getuige onzuivere motieven heeft gehad om niet naar waarheid te verklaren en valse beschuldigingen te uiten. Uit de inhoud van de verklaringen van [getuige 2] is wel af te leiden dat zijn wens dat de afpersingen en liquidaties zouden ophouden, zijn drijfveer is geweest om verklaringen af te leggen. Dat is een legitiem motief.
Ad 2. Wijze van verhoren
De stelling dat onderdelen van de verhoren van [getuige 2], zoals door Crombag en Wagenaar in hun rapport opgesomd, in de oorspronkelijke processen-verbaal niet, onvolledig, of onjuist zouden zijn weergegeven, alsmede het door de rapporteurs terzake aan de opsporingsambtenaren toegeschreven motief, kunnen buiten beschouwing blijven, aangezien gebreken van dien aard, voor zover aanwezig, zijn hersteld in de nadien uitgewerkte transcripties van de verhoren. De geluidsopnamen van de verhoren van 26 januari 2005 en 14 maart 2005 zijn bovendien beluisterd in aanwezigheid van de verdediging, die daarbij commentaar heeft kunnen geven. Het hof is van oordeel dat de transcripties een zodanig beeld geven dat, mede in samenhang met ander bewijsmateriaal, vaststellingen kunnen worden gedaan omtrent de betrouwbaarheid van (onderdelen van) die verklaringen. De omstandigheid dat de verhoren niet voldoen aan de in de, hierboven al genoemde, Handleiding voor Verhoor opgenomen criteria en regels die gelden voor reguliere getuigenverklaringen, brengt niet mee dat de verhoren van [getuige 2] niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Dat gebreken bij de ondervraging overigens van zodanige aard waren dat de verklaringen van [getuige 2] om die reden onbetrouwbaar zijn, is evenmin aannemelijk geworden.
Ad 3. Sturing
Op grond van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht is niet aannemelijk geworden dat van zodanige sturing sprake is geweest dat die van invloed is op de betrouwbaarheid van hetgeen de getuige, zoals in de bewijsmiddelen opgenomen, heeft verklaard.
Het hof acht de gebruikte onderdelen van de verklaringen van [getuige 2] voldoende betrouwbaar. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
De verklaringen van [slachtoffer] zelf
De verdediging heeft het volgende betoogd. Het slachtoffer [slachtoffer] is zelf twee keer gehoord en heeft daarbij verklaard niet te zijn afgeperst. De bewijsmiddelen die duiden op het tegendeel, in het bijzonder de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2], leggen onvoldoende gewicht in de schaal om het tegendeel aan te nemen.
Het hof heeft acht geslagen op de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer], met name ook voor zover deze inhouden dat het niet tot een voltooide afpersing is gekomen en dat de verdachte (en niet [medevd 2]) op 21 augustus 2004 bij de bedreiging in de woning aanwezig was, alsmede de verklaringen van andere getuigen die op het laatste punt steun zouden kunnen bieden aan de verklaringen van [slachtoffer]. Het hof heeft hiervóór gemotiveerd waarom het de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] op de relevante onderdelen betrouwbaar acht en bruikbaar voor het bewijs. De stelling van [slachtoffer], dat het niet tot een voltooide afpersing is gekomen, acht het hof, mede gezien de inhoud van de overige bewijsmiddelen, niet aannemelijk. Dit geldt ook voor zijn mededeling over de aanwezigheid van de verdachte (en niet [medevd 2]) op 21 augustus 2004 in zijn woning. Het hof gaat er daarbij van uit dat [slachtoffer] motieven heeft gehad om daarover niet naar waarheid te verklaren, maar het ligt niet op zijn weg te speculeren over de inhoud van die motieven. Overigens volgt de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten uit de verdere inhoud van de bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
-ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde-
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 november 2005 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, [medevd 1], [medevd 2] en één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- afpersing van [slachtoffer],
- bedreiging van die [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en
- witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van afpersing van die [slachtoffer];
- ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde-
hij in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 1 oktober 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 1.000.000 euro, toebehorende aan die [slachtoffer],
bestaande die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededaders:
- naar de woning van die [slachtoffer] zijn gegaan en dreigend tegen die [slachtoffer] hebben gezegd dat hij dat geldbedrag moest betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en hij, [slachtoffer], en zijn familieleden zouden worden gedood,
- op een voor die [slachtoffer] dreigende wijze een vuurwapen aan die [slachtoffer] hebben getoond,
- dreigend die [slachtoffer] hebben toegesproken,
- die [slachtoffer] hebben meegenomen,
door welke voornoemde handelingen zij een dermate dreigende situatie voor die [slachtoffer] hebben gecreëerd en in stand gehouden, dat de vrees van die [slachtoffer] voor geweld van de zijde van verdachte en zijn mededaders gerechtvaardigd was;
-ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde-
hij op 30 januari 2006 te Amsterdam een wapen van categorie II, te weten:
- sleutelhangerpistool, kaliber .22, en
onderdelen die specifiek bestemd zijn voor wapens, te weten:
- twee patroonhouders, en
munitie van categorie III, te weten:
- 11 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en
- 27 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en
- 1 patroon, kaliber 9 x 17 mm, en
- 39 patronen, kaliber 9 x 19 mm, en
- 17 patronen, kaliber 7,65 Browning
voorhanden heeft gehad;
-ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde-
hij op 30 januari 2006 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een mes met twee snijkanten, merk Smith en Wesson, model 6042, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
-ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde-
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
-ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde-
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
-ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde-
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
-ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde-
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen heeft de rechtbank besloten tot onttrekking aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd en dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich richtte op
afpersing van [slachtoffer], bedreiging van die [slachtoffer] en het witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van afpersing van die [slachtoffer].
De verdachte heeft zich in dit verband met zijn mededaders voorts schuldig gemaakt aan daadwerkelijke afpersing van [slachtoffer]. Twee van zijn mededaders zijn naar de woning van [slachtoffer] gegaan om hem daar in aanwezigheid van zijn echtgenote en destijds 13-jarige dochter te bedreigen. Zij hebben [slachtoffer] een vuurwapen getoond en hem gecommandeerd één miljoen euro te betalen omdat anders zijn woning zou worden opgeblazen en hij, [slachtoffer], en zijn familieleden zouden worden gedood. Daarna hebben de verdachte en zijn mededaders de voor [slachtoffer] dreigende situatie in stand gehouden door hem meermalen te intimideren en tot ontmoetingen te dwingen.
Afpersing behoort tot de categorie strafbare feiten waardoor een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt en waarvan de slachtoffers vaak nog lange tijd de emotionele gevolgen ondervinden. Ook in het geval van [slachtoffer] geldt dat de forse bedreiging diep en langdurig op zijn leven en dat van zijn gezin heeft ingegrepen. Volgens [getuige 3] weduwe van [slachtoffer], is het leven van [slachtoffer] en ook de overige gezinsleden vanaf het deurincident getekend geweest door grote angst en spanningen. Uit haar verklaringen is voorts gebleken dat het feit dat het juist zijn oude vrienden waren die zich zo tegen hem hadden gekeerd, [slachtoffer] diep heeft geraakt. Volgens de verklaringen van zijn directe familie was [slachtoffer] als gevolg van de door de verdachte en zijn mededaders uitgeoefende druk in de laatste periode van zijn leven zichzelf niet meer.
Het hof rekent de verdachte bovenstaande feiten zwaar aan. Bij het bepalen van de straf houdt het hof er evenwel in het voordeel van de verdachte rekening mee dat zijn rol bij de afpersing kleiner was dan die van zijn mededaders.
De verdachte heeft voorts gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft een mes, een sleutelhangerpistool, twee patroonhouders en een aanzienlijke hoeveelheid munitie in zijn woning bewaard. Dit kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Dit geldt temeer nu wapens steeds vaker een rol spelen bij het plegen van strafbare feiten en in die zin een bedreiging voor een veilige samenleving vormen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatiedienst van 20 augustus 2008 is hij eerder veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden alleszins recht doet aan alle voormelde voor de strafoplegging van belang zijnde factoren. Nu evenwel de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet van 6 december 2007 inzake de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling in het onderhavige geval tot gevolg zou hebben dat alsnog een deel van gevangenisstraf ten uitvoer gelegd zou moeten worden, ziet het hof aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten
met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 140 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaring omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen,
te weten:
– 1.00 STK Mes, SMIT & WESSON;
– 1.00 STK Patroonhouder;
– 1.00 STK Munitie, Schoenendoos (Gucci) met diverse soorten patronen;
– 1.00 STK Diverse, Plastic doos inhoudende schoonmaakspullen voor een wapen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.M.J. Chorus, L.A.J. Dun en A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mrs. B. van der Werf en M.B. de Wit, griffiers en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2009.