
Jurisprudentie
BJ1683
Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers530641 cv 09-1255
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers530641 cv 09-1255
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
- arbeidszaak
- 1 dag 'te laat' opgezegd
- werknemer schadeplichting wegens niet in acht nemen opzegtermijn
- hoogte gefixeerde schadevergoeding
- wettelijke rente conform artikel 7:680 lid 7 BW.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 530641 CV EXPL 09-1255
vonnis d.d. 1 juli 2009
inzake
de besloten vennootschap V.A.V. B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
eiseres,
gemachtigde: mw.mr. S.B. de Jong van DAS Rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
procederend in persoon.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het exploot van dagvaarding van 6 februari 2009, met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de conclusie van repliek, met een productie;
d. de conclusie van dupliek, met een productie.
2. Het geschil
2.1 Eiseres (hierna te noemen: ‘VAV’) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad om gedaagde (hierna te noemen: ‘[gedaagde]’) te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.197,97, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de proceskosten.
2.2 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast;
a. met ingang van 1 maart 2005 is [gedaagde] in dienst getreden bij VAV; sinds 1 september 2006 is er sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
b. in laatstgenoemde arbeidsovereenkomst is in artikel 1.1 – voor zover van belang – het volgende bepaald: “ … Ieder der partijen is gerechtigd de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn tussentijds op te zeggen. Deze tussentijdse opzegging dient schriftelijk te geschieden per de laatste werkdag van de maand, waarbij een opzegging in de loop van de maand wordt geacht te hebben plaatsgevonden per het einde van die maand”;
c. per brief d.d. 1 augustus 2008 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 september 2008;
d. bij brief d.d. 22 augustus 2008 heeft VAV aan [gedaagde] bericht dat zij het verzoek om uit dienst te treden per 1 september 2008 niet goedkeurt en dat de wettelijke opzegtermijn aangehouden zal worden. [gedaagde] wordt, aldus de brief, geacht zijn werkzaamheden tot 30 september (2008) uit te voeren;
e. bij brief d.d. 1 september 2008 wordt [gedaagde] door VAV gewezen op zijn ongeoorloofde afwezigheid en wordt hij verzocht zijn werkzaamheden te hervatten tot einde contract;
f. bij brief d.d. 21 oktober 2008 heeft VAV jegens [gedaagde] aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding;
g. bij brief d.d. 30 december 2008 zijn jegens [gedaagde] rechtsmaatregelen aangekondigd.
3.2 VAV grondt haar vordering op de tussen partijen bestaand hebbende arbeidsovereenkomst. Zij stelt dat [gedaagde] bij de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen en dat zij daarom aanspraak maakt op de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680 Burgerlijk Wetboek (BW). Uitgaande van het maandloon van [gedaagde] vermeerderd met een persoonlijke toeslag en met 8% vakantietoeslag, gaat het om een bedrag van € 2.304,72 bruto. Op dit bedrag laat VAV nog een bedrag van € 106,75 netto in mindering strekken, betreffende het aan [gedaagde] verschuldigde (restant)loon over de maand augustus 2008, zodat zij per saldo een bedrag van € 2.197,97 van [gedaagde] vordert. Daarnaast maakt zij aanspraak op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2008.
3.3 [gedaagde] betwist de vordering van VAV en voert – onder meer – aan dat hij op 1 augustus 2008 schriftelijk zijn ontslag heeft ingediend, welke ontslagbrief hij op het bureau van zijn chef [A] heeft gelegd. Teruggekomen van zijn werkdag lag de brief er nog en besefte hij dat zo niemand deze brief zou behandelen. Hij is toen op maandag 4 augustus 2008, op zijn vrije dag, teruggegaan naar de zaak, alwaar hij vernam dat de verantwoordelijke directeur, zijn chef ([A]) en de assistent expeditie chef ([D]) met vakantie waren. [gedaagde] stelt dat hij vervolgens zijn chef thuis heeft gebeld om mee te delen dat hij het bedrijf per 1 september 2008 zou verlaten. De chef heeft toen de mondelinge toezegging gedaan dat het goed was en dat het geregeld zou worden als hij terug was. [gedaagde] was dan ook hoogst verbaasd over de inhoud van de brief d.d. 22 augustus 2008. [gedaagde] voert aan dat hij dit niet accepteerde, maar dat hij zich niet liet kennen en de maand augustus 2008 netjes uitgewerkt heeft. [gedaagde] is van mening dat VAV geen recht heeft op het gefixeerde schadebedrag en tevens meent hij dat hij ook geen schade aan het bedrijf heeft toegebracht.
3.4 Gelet op de bepalingen in de arbeidsovereenkomst, staat tussen partijen vast dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst schriftelijk dient te geschieden per de laatste werkdag van de maand, waarbij een opzegging in de loop van de maand wordt geacht te hebben plaatsgevonden per het einde van die maand. Tevens staat vast dat iedere partij bij een opzegging de wettelijke opzegtermijn in acht dient te nemen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:672 BW, bedraagt de opzegtermijn in de onderhavige situatie één maand. Onder punt 3 van de conclusie van repliek stelt VAV dat [gedaagde] gebonden was aan een opzegtermijn van twee maanden, doch dit berust kennelijk op een verschrijving. Immers, gelet op de stellingen in de dagvaarding, de inhoud van de briefwisseling tussen partijen en de gevorderde gefixeerde schadevergoeding betreffende het in geld vastgestelde loon over één maand, gaat ook VAV uit van een opzegtermijn van één maand.
3.5 Nu [gedaagde] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd per brief gedateerd 1 augustus 2008, wordt deze opzegging – gelet op het bepaalde in de arbeidsovereenkomst - geacht te hebben plaatsgevonden per het einde van de maand augustus 2008. Gelet op de opzegtermijn van één maand, zou de arbeidsovereenkomst tussen partijen derhalve eindigen per 1 oktober 2008. Echter, [gedaagde] voert – onder meer – ten verwere aan dat zijn chef [A] mondeling toegezegd zou hebben dat het goed was dat [gedaagde] het bedrijf per 1 september 2008 zou verlaten en dat het geregeld zou worden zodra hij terug was van vakantie. [gedaagde] beroept zich dus op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 september 2008. Door VAV wordt betwist dat hiervan sprake zou zijn. Uit de brief van VAV d.d. 22 augustus 2008, blijkt dat VAV het verzoek om uit dienst te treden per 1 september 2008 niet goedkeurt en dat de wettelijke opzegtermijn aangehouden zal worden. [gedaagde] wordt, aldus de brief, geacht zijn werkzaamheden tot 30 september (2008) uit te voeren. [gedaagde] voert nog aan dat op 11 augustus 2008 de eerste verantwoordelijk (assistent expeditie chef [D]) terug was op de zaak maar niets deed, dat op 12 augustus 2008 zijn loon gewoon werd betaald en dat op 18 augustus 2008 zijn chef ([A]) terug was op de zaak en niets zei over zijn ontslag. Dit brengt echter nog niet met zich mee dat hieruit afgeleid kan worden dat VAV akkoord was met de opzegging door [gedaagde] per 1 september 2008. [gedaagde] heeft zelf het initiatief genomen om de arbeidsovereenkomst, in afwijking van de tussen partijen geldende opzegtermijn, op te zeggen per 1 september 2008. Nu [gedaagde] zich op een opzegging met wederzijds goedvinden beroept, is het aan hem om dit voldoende gemotiveerd nader te onderbouwen. De enkele stelling dat zijn chef [A] op 4 augustus 2008 tijdens diens vakantie mondeling zou hebben toegezegd dat een opzegging per 1 september 2008 akkoord zou zijn, is daartoe – gezien de gemotiveerde betwisting van die stelling door VAV – onvoldoende. Gelet op al het voorgaande is door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat er sprake zou zijn van een beëindiging van de arbeidsovereen-komst met wederzijds goedvinden per 1 september 2008 en wordt aan bewijs dienaangaande niet toegekomen. Het gegeven dat [gedaagde] bij zijn nieuwe werkgever goede arbeidsvoor-waarden en een hoger loon ging verdienen, maakt het voorgaande niet anders.
3.6 Gelet op het vooroverwogene is de conclusie dat [gedaagde] schadeplichtig is jegens VAV wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn. VAV kan derhalve aanspraak maken op de door haar gevorderde gefixeerde schadevergoeding conform artikel 7:680 BW. VAV vordert uit dien hoofde één bruto maandloon ad € 1.939,00, vermeerderd met een persoonlijke toeslag van € 195,00 bruto en vermeerderd met 8% vakantietoeslag, derhalve een totaalbedrag van € 2.304,74. Nu dit bedrag is berekend conform het bepaalde in artikel 7:680 BW en [gedaagde] de hoogte van dit bedrag niet heeft betwist, is het gevorderde bedrag – in beginsel - toewijsbaar. VAV laat op voornoemd bedrag nog een bedrag van € 106,75 aan (restant)loon voor augustus 2008 in mindering strekken, zodat toewijsbaar is het terzake gevorderde bedrag van
€ 2.197,97.
Teneinde [gedaagde] enige tijd in de gelegenheid te stellen dit bedrag te betalen, zal worden bepaald dat dit bedrag dient te worden voldaan binnen vier weken na de datum van dit vonnis.
Een gefixeerde schadevergoeding is onafhankelijk van de werkelijke schade. De vraag of VAV door het vroegtijdige vertrek van [gedaagde] schade heeft geleden, behoeft derhalve niet te worden beantwoord.
Indien VAV in het kader van de eindafrekening nog gelden aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn, dan verdient het aanbeveling dat VAV met die gelden rekening houdt gelet op de inhoud van de hierna onder 4 te melden beslissing.
3.7 Gelet op het bepaalde in lid 7 van artikel 7:680 BW is over het bedrag van de verschul-digde gefixeerde schadevergoeding de wettelijke rente verschuldigd, te rekenen van de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Derhalve wordt de door VAV gevorderde wettelijke rente vanaf 1 september 2008 over het bedrag van € 2.197,97, toegewezen.
3.8 Als de in het ongelijk te stellen partij, wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van VAV gevallen. Hierbij wordt de gevorderde btw over de explootkosten afgewezen, nu VAV dit bedrag met de fiscus kan verrekenen.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VAV te voldoen binnen vier weken na de datum van dit vonnis het bedrag van € 2.197,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van VAV gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 587,25, waaronder een bedrag van € 300,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Minnaar, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.