
Jurisprudentie
BJ1663
Datum uitspraak2009-06-26
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/902 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/902 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning WGA-uitkering. De grond die ziet op de duur van de bezwaarprocedure, te weten drieënhalve maand, faalt. De grond die ziet op de duur van beroepsprocedure faalt eveneens. De Raad stelt vast dat het beroepschrift op 7 augustus 2006 door de rechtbank is ontvangen en dat de rechtbank 20 december 2007 uitspraak heeft gedaan, welke uitspraak op 28 december 2007 naar partijen is verzonden. De behandeling van het beroep heeft derhalve een jaar en bijna vijf maanden geduurd. Naar het oordeel van de Raad is dat niet onredelijk lang. Geen sprake van een te late uitspraak en/of verzending daarvan. Appellant heeft ook aangevoerd dat de rechtbank een partijdige uitspraak heeft gedaan, waarin bovendien niet alle tegen het bestreden besluit aangevoerde gronden zijn opgenomen. Naar het oordeel van de Raad is het verwijt van partijdigheid van de rechtbank van iedere grond ontbloot. Voorts is de Raad van oordeel dat de rechtbank in haar uitspraak uitvoerig is ingegaan op alle standpunten van partijen voor zover deze voor de beslechting van het geschil tussen partijen relevant zijn te achten. Deze grief kan om die reden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De grond van appellant dat sprake is van ongelijke behandeling, omdat tijdens zijn ziekte de Wet WIA tot stand is gekomen zonder dat hij daartegen maatregelen heeft kunnen nemen, slaagt niet.
Uitspraak
08/902 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 december 2007, 06/2290
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vork.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 27 januari 2004 wegens klachten aan zijn rechter oog ziekgemeld voor zijn werkzaamheden als system engineer.
1.2. Appellant heeft een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2006 aan appellant met ingang van 24 januari 2006 een WGA-uitkering toegekend.
1.3. Het tegen het besluit van 6 februari 2006 gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 juni 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 juni 2006 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank een aanvullende beslissing gegeven ter zake het griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 januari 2006. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige een aanvullende - en door de rechtbank voldoende geachte - motivering heeft gegeven van een op de FML voorkomende zogeheten verborgen beperking. Om reden dat het Uwv eerst in de beroepsfase deze motivering heeft gegeven, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft zij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten, omdat uiteindelijk de bezwaarbeidsdeskundige een voldoende gemotiveerde toelichting heeft gegeven op door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) vermelde signaleringen.
3. De tegen de aangevallen uitspraak ingediende beroepsgronden slagen niet.
3.1. De grond die ziet op de duur van de bezwaarprocedure, te weten drieënhalve maand, faalt. De Raad onderschrijft het daarover in de aangevallen uitspraak in overweging
12 neergelegde oordeel van de rechtbank.
3.2. De grond die ziet op de duur van beroepsprocedure faalt eveneens. De Raad stelt vast dat het beroepschrift op 7 augustus 2006 door de rechtbank is ontvangen en dat de rechtbank 20 december 2007 uitspraak heeft gedaan, welke uitspraak op 28 december 2007 naar partijen is verzonden. De behandeling van het beroep heeft derhalve een jaar en bijna vijf maanden geduurd. Naar het oordeel van de Raad is dat niet onredelijk lang.
3.3. Bij brief van 12 november 2007 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld gebruik te maken van de in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geboden mogelijkheid tot verlenging van de uitspraaktermijn met zes weken. Vervolgens is uitspraak gedaan op 20 december 2007, welke uitspraak op 28 december 2007 naar partijen is verzonden, zoals is voorzien in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb. Van een te late uitspraak en/of verzending daarvan, zoals appellant beweert, is dan ook geen sprake.
3.4. Appellant heeft ook aangevoerd dat de rechtbank een partijdige uitspraak heeft gedaan, waarin bovendien niet alle tegen het bestreden besluit aangevoerde gronden zijn opgenomen. Naar het oordeel van de Raad is het verwijt van partijdigheid van de rechtbank van iedere grond ontbloot. Voorts is de Raad van oordeel dat de rechtbank in haar uitspraak uitvoerig is ingegaan op alle standpunten van partijen voor zover deze voor de beslechting van het geschil tussen partijen relevant zijn te achten. Deze grief kan om die reden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
3.5. Appellant is voorts van mening dat zijn voormalige werkgever de op hem rustende reïntegratieverplichtingen heeft verzaakt. Ook deze beroepsgrond is door appellant in beroep reeds naar voren gebracht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daartoe door haar in overweging 13 van de aangevallen uitspraak geformuleerde overweging, zodat ook deze beroepsgrond faalt.
3.6. Ook de grond van appellant dat sprake is van ongelijke behandeling, omdat tijdens zijn ziekte de Wet WIA tot stand is gekomen zonder dat hij daartegen maatregelen heeft kunnen nemen, slaagt niet. De Raad is van oordeel dat, gelet op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, welke door het Uwv in het geval van appellant is bepaald op 27 januari 2004, de besluitvorming door het Uwv over de aanvraag van appellant op basis van de Wet WIA rechtens juist is te achten. Hieraan kan niet afdoen dat appellant bij een eerdere ziekmelding mogelijk had kunnen worden beoordeeld aan de hand van de naar zijn mening gunstiger wetgeving, welke gold voor een ziekmelding voor 1 januari 1994.
3.7. Ten slotte heeft appellant gesteld dat hij het Uwv aansprakelijk heeft gesteld voor alle kosten en schade. Voor zover appellant hiermee heeft beoogd schadevergoeding van het Uwv te vorderen, overweegt de Raad dat daarvoor naar zijn oordeel geen rechtsgrond aanwezig is nu niet sprake is van onrechtmatige besluitvorming.
4. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak voor zover in hoger beroep aangevochten: te weten voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.V. Benza.
KR