Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1655

Datum uitspraak2009-07-02
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 08/1970 WET-T1
Statusgepubliceerd


Indicatie

eiser heeft verzoek gedaan om vergoeding planschade. Deze schade zou gevolg zijn van geplande aanleg van uitvalsweg naast woning eiser. Verzoek is afgewezen. Rb overweegt dat aanleg weg voor eiser voorzienbaar was. Op weg wordt een talud aangelegd, talud is rechtstreeks gevolg aanleg HSL-lijn. Voorzover talud voortvloeit uit bouw HSL-lijn, is algemeen bestuur van Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 bij uitsluiting bevoegd te besluiten op een aanvraag om vergoeding van planschade terzake. Terecht heeft verweerder de gestelde schade vanwege het talud niet in de beoordeling van het schadevergoedingsverzoek betrokken. Mogelijkheid dat weg op kortere afstand van woning wordt geprojecteerd is niet van zodanige betekenis dat sprake is van planologische verslechtering.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/1970 WET-T1 Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland), eiser, en de raad van de gemeente Lansingerland (voorheen: de raad van de gemeente Berkel en Rodenrijs), verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 27 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 september 2005 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.J. Kreeft, vergezeld door mr. drs. [naam] van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). 2 Overwegingen Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals deze bepaling luidde tot 1 september 2005 en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ook wat betreft het nieuwe planologische regime is van belang hetgeen maximaal kan worden gerealiseerd. Bij brief van 10 mei 2005 heeft eiser een verzoek gedaan om vergoeding van planschade. Eiser stelt deze schade te leiden als gevolg van de geplande aanleg van een uitvalsweg langs het Offenbachplantsoen te Berkel en Rodenrijs (hierna: de weg), naast een woning op de locatie [adres] te Berkel en Rodenrijs (hierna: de woning), waarvan eiser vanaf 1972 eigenaar is. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen met de overweging dat het bestemmingsplan Berkel-Noord nog niet onherroepelijk is. Bij brief van 30 september 2005 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van brief van 28 maart 2007 heeft eiser zijn bezwaarschrift aangevuld in die zin dat hij in zijn verzoek ook betrekt dat de weg wordt aangelegd op een talud en dat dit afwijkt van hetgeen hij kon verwachten op grond van het geldende bestemmingsplan. Hij verwijst voor de hoogte van de schade naar een schatting van de waarde van de woning door een gemeentelijke taxateur. In het kader van een schikking van een bezwaar van eiser tegen een WOZ-beschikking heeft deze de waardedaling van de woning van eiser op 8,3 procent geschat, hetgeen neerkomt om een bedrag van € 19.000,--. Volgens eiser heeft de taxateur hem daarbij verteld dat deze schade vooral komt van de geplande weg langs het Offenbachplantsoen. Het primaire besluit is in bezwaar gehandhaafd, onder verwijzing naar een door verweerder over het verzoek gevraagd planschade-advies van de SAOZ van oktober 2007. In dit advies wordt vooropgesteld dat voor zover eiser stelt schade te leiden als gevolg van het te realiseren viaduct/talud in de nabijheid van zijn woning, een en ander al is betrokken in het advies over een door eiser ingediend verzoek om schadevergoeding dat de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 op 16 november 2006 heeft uitgebracht aan het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid/A16/A4. In dit kader heeft eiser een schadevergoeding van € 7.500,-- verkregen. Planschade vanwege de aanleg van het viaduct wordt in het advies van de SAOZ derhalve buiten beschouwing gelaten. Voor de beoordeling van het planschadeverzoek van eiser worden in het advies van de SAOZ twee planologische vergelijkingen gemaakt, namelijk een vergelijk tussen het regime van het bestemmingsplan “Noordpolder” uit 1964 en dat van het bestemmingsplan “Noordpolder II” uit 1972 en een vergelijking tussen het regime van het bestemmingsplan “Noordpolder II” en dat van het bestemmingsplan Berkel-Noord uit 2005. De SAOZ heeft dit advies aangevuld met een nader advies van 12 januari 2009, waarin ook het bestemmingsplan “Noordpolder 1984” is betrokken. Volgens de adviezen van de SAOZ was het op basis van het bestemmingsplan “Noordpolder” mogelijk om op een afstand van 32 meter van de woning een hoofdverkeersweg met twee verkeersbanen aan te leggen met een groenstrook daartussen. Op basis van het bestemmingsplan “Noordpolder II” was het mogelijk om op dezelfde afstand en locatie ten opzichte van de woning een verkeersweg aan te leggen. Op grond van het bestemmingsplan “Noordpolder 1984” is eveneens op een afstand van ongeveer 30 meter van de woning een verbindingsweg mogelijk. Op grond van het bestemmingsplan “Berkel-Noord” is op een afstand van ongeveer 23 meter van de woning een weg mogelijk geworden. Volgens de adviezen is geen sprake van een relevante planologische wijziging en speelt ook visueel de verkleining van de afstand geen rol van betekenis. Hoewel het op grond van het bestemmingsplan “Berkel-Noord” mogelijk is dat de weg op kortere afstand van de woning wordt geprojecteerd, leidt de verbreding van de weg niet tot een relevante verzwaring van hinder, in de zin van extra geluidsoverlast en andere vormen van verkeersoverlast, omdat in de oude situatie ook al sprake was van een op de betreffende gronden te projecteren weg die aangesloten kon worden op de Landscheidingsweg en waaruit de nodige overlast voortvloeide, aldus – samengevat – het advies. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgrond dat de afwijzing is gebaseerd op zijn verzoek van 30 september 2005 en niet ingaat op zijn verzoek van 28 maart 2007, ingetrokken, zodat de rechtbank dit verder buiten beschouwing laat. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat de aanleg van de weg voor hem niet voorzienbaar was. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak is de datum waarnaar de voorzienbaarheid dient te worden vastgesteld het moment van aankoop van de desbetreffende onroerende zaak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 10 augustus 2000, BR 2001, 692). Het moment van aankoop is het moment waarop de voorlopige koopovereenkomst wordt gesloten. Terecht neemt eiser deze datum als uitgangspunt. De rechtbank is echter van oordeel dat op de datum van tekening van het voorlopig koopcontract de aanleg van de weg en daarmee samenhangende planschade voorzienbaar was. Het bestemmingsplan “Noordpolder II”, waarop de weg is ingetekend, is immers op 29 maart 1972 door de gemeenteraad van Berkel en Rodenrijs vastgesteld, terwijl eiser het voorlopig koopcontract voor de woning, zoals door hem is gesteld en door verweerder niet is bestreden, op 4 augustus 1972 heeft getekend. Eiser betoogt verder dat het rapport van de SAOZ onvoldoende ingaat op de grotere geluidsbelasting en de verdere beperking van het zicht vanuit de woning die het gevolg zijn van de aanleg van de weg op een talud. Dit is volgens eiser een zaak van de gemeente Lansingerland, omdat de gemeente heeft besloten het talud op 85 meter van het viaduct over de HSL-lijn te laten beginnen. Dat is dichter bij zijn huis dan uit de plannen met betrekking tot de HSL-lijn bleek, aldus eiser. Vaststaat dat de weg op een talud wordt aangelegd. Het talud is aangeduid op kaartblad 43 bij het Tracébesluit HSL-Zuid (gemeente Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, locatie Oosteindsche Polder, hierna: kaartblad 43) en het is een rechtstreeks gevolg van de aanleg van de HSL-lijn. De minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten, waaronder (de voorganger van) verweerder, hebben ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld. Voor zover het talud voortvloeit uit de bouw van de HSL-lijn en het daarbij voorziene viaduct, is de rechtbank van oordeel dat ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling, het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 bij uitsluiting bevoegd is te besluiten op een aanvraag om schadevergoeding van planschade terzake. De schadecommissie HSL heeft de aanleg van de weg op een talud in haar overwegingen betrokken en heeft de geluidsbelasting van de verbindingsweg over de HSL-Zuid en het reeds geplande weggedeelte door het Offenbachplantsoen betrokken in haar berekening van de geluidshinder. De commissie concludeert zal sprake zal zijn van een “matige verslechtering van de geluidssituatie” (paragraaf 5.3.1, p. 23-24, advies van de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 van 16 november 2006, inzake het verzoek om schadevergoeding van eiser van 7 juni 2004) en heeft de door de commissie voorgestelde schadevergoeding mede op deze overweging gebaseerd. Terecht heeft verweerder de gestelde schade vanwege het talud als aangegeven op kaartblad 43, niet in de beoordeling van het aan hem gerichte schadevergoedingsverzoek betrokken. Ter zitting is nader aan de orde geweest dat het talud verder strekt dan aangegeven op kaartblad 43. Het talud wordt daarmee dichter bij de woning geprojecteerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat deze aanleg van het talud, in aansluiting op het op kaartblad 43 voorziene talud en viaduct, niet leidt tot schade die verweerder gehouden is te vergoeden. Zoals ter zitting door verweerder nader is toegelicht, stelt geen van de bestemmingsplannen hoogtebeperkingen aan de aanleg van de weg. De voorziene ophoging van de weg is daarom niet het gevolg van een planologische verslechtering. Dat het talud iets breder wordt aangelegd dan uit kaartblad 43 blijkt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een planologisch relevante wijziging. Op grond van het bestemmingsplan “Berkel-Noord” is het mogelijk dat de weg op kortere afstand van de woning wordt geprojecteerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de aanleg van de weg op een afstand van ongeveer 23 meter van de woning in plaats van op 30 meter, in geluidsbelastende zin, noch in visueel opzicht van een zodanige betekenis is dat sprake is van een planologische verslechtering. Een weg was op basis van de voorgaande bestemmingsplannen reeds mogelijk en de aanleg van de weg wordt nog steeds op een zekere afstand van de woning geprojecteerd. Voor zover eiser betoogt dat verweerder bij de afwijzing van zijn verzoek om planschade onvoldoende rekening heeft gehouden met toename van geluidsoverlast ten gevolge van de aansluiting van de weg op het wegennet op het grondgebied van de vroegere gemeente Bergschenhoek aan de andere zijde van de HSL-lijn, waardoor meer verkeersbewegingen over de weg zullen plaatsvinden dan in de situatie waarin de weg slechts uitkomt op de Landscheidingsweg, overweegt de rechtbank dat deze aansluiting op grond van het huidige planologisch regime niet mogelijk is. Om deze aansluiting mogelijk te maken, zal het bestemmingsplan aan de andere zijde van de HSL-lijn dienen te worden herzien. Dan zal sprake zijn van een nieuwe planologische situatie en heeft eiser de mogelijkheid op grond daarvan een verzoek om planschade in te dienen. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven, zodat het tegen dat besluit gerichte beroep ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. J.A.F. Peters en mr. C.A. Schreuder, leden, en door de voorzitter en mr. I Geerink-van Loon, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2009. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: