
Jurisprudentie
BJ1633
Datum uitspraak2009-07-03
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/635 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/635 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Onvoldoende onderbouwing van appellante tot het niet verrichten van lichte, voornamelijk zittende, werkzaamheden. Een diagnose is niet van beslissende betekenis bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Voldoende geschiktheid van de geselecteerde functies. Voldoende medische grondslag.
Uitspraak
08/635 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 december 2007, 07/187
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en specialistische informatie ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en twee rapportages ingezonden van zijn bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is uitgevallen met nek- en rugklachten en ontvangt sinds 11 maart 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 27 maart 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van
22 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Aan dit besluit ligt een rapportage ten grondslag van de verzekeringsarts, die na verkregen informatie van de behandelend specialisten van appellante, tot het oordeel kwam dat appellante in staat moet worden geacht om gedurende vier uren per dag licht zittend werk te verrichten dat geen continue of grote concentratie vraagt. Haar beperkingen heeft hij in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) verwoord. De arbeidsdeskundige heeft drie functies geselecteerd, die voor appellante, rekening houdend met haar beperkingen, geschikt zijn en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op afgerond 53%.
1.3. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 maart 2006 ongegrond verklaard bij besluit van 28 december 2006 (bestreden besluit). De bezwaarverzekeringsarts verkreeg op zijn verzoek nadere informatie van de behandelend neuroloog, maar zag daarin geen aanleiding om in de FML aanvullende beperkingen op te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies van een nadere toelichting voorzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit alle beschikbare medische informatie niet volgt dat het Uwv de beperkingen van appellante op de datum in geding, 22 mei 2006, heeft onderschat. Dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
3. In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar brieven van haar specialisten de medische beoordeling opnieuw ter discussie gesteld. Inmiddels zou de diagnose Multiple Sclerose (MS) zijn gesteld. Vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet heeft zij zich weer ziek gemeld.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad ziet in de stellingen van appellante in hoger beroep geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De door appellante overgelegde informatie van de longarts, de uroloog, de gynaecoloog, de revalidatiearts, de psychiater, de fysiotherapeut en de neuroloog bieden geen onderbouwing voor het standpunt van appellante dat zij op de datum in geding niet tot het verrichten van lichte, voornamelijk zittende, werkzaamheden gedurende halve dagen in staat zou zijn.
4.2. Anders dan appellante veronderstelt, is een diagnose niet van beslissende betekenis bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn in beroep ingebrachte rapportage van 30 november 2007 helder uiteengezet dat uit de diagnose MS niet direct verdergaande beperkingen volgen. Bij het invullen van de FML is de verzekeringsarts, bij de bestaande grote onduidelijkheid omtrent de diagnose, immers uitgegaan van reële en forse beperkingen in de belastbaarheid van appellante. De Raad kan appellante overigens niet volgen in haar stelling dat is komen vast te staan dat sprake is van MS. De brieven van de neuroloog, waaronder de brief van 13 mei 2008, bieden daaromtrent (nog steeds) geen duidelijkheid.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de (bezwaar)verzekeringsartsen – na een inventarisatie van alle klachten van appellante en aan de hand van de in het dossier aanwezige en de aanvullend verkregen informatie van de behandelaars van appellante – een FML hebben opgesteld en gehandhaafd die haar beperkingen niet juist in beeld brengt. Van de geschiktheid van de geselecteerde functies is ook de Raad voldoende overtuigd. Het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag.
5. Met betrekking tot de proceskosten stelt de Raad vast dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL