Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1626

Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08/1648
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dwangsombesluit wegens overtreding van artikel 40, eerste lid onder b, van de Woningwet. De rechtbank sluit zich aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 oktober 2008 (LJN: BF7205), waarin is overwogen dat de wijziging van de Woningwet per 1 april 2007 onmiddellijke werking heeft en dat het daarbij geen verschil maakt of er al dan niet sprake is van een rechtsopvolger. Eiser is vanaf 1 april 2007 overtreder en niet relevant is dat hij de woning vóór die datum in eigendom heeft verkregen inclusief de zonder bouwvergunning aangebrachte wanden.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Procedurenummer: AWB 08 / 1648 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [Eiser] te [Woonplaats], gemachtigde mr. T.I.P. Jeltema tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Mook en Middelaar, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij besluit van 18 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een dwangsombesluit van 7 mei 2008 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld. 1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. 1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 maart 2009, waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door [vertegenwoordiging] 2. Overwegingen 2.1. Bij besluit van 26 juli 2005 heeft verweerder aan [vorige eigenaar] een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een pergola / overkapping aan de achterzijde van diens recreatiewoning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Mook en Middelaar, sectie C, nummer 1450, plaatselijk bekend [adres] te Plasmolen. Segboer heeft vervolgens twee zijwanden geplaatst onder de overkapping. 2.2. Voormelde woning aan de [adres] is op 1 maart 2007 in eigendom overgedragen aan eiser. Eiser heeft vervolgens nog een pui in de overkapping geplaatst. 2.3. Bij een controle zijdens verweerder op 25 november 2007 is geconstateerd dat de hiervoor vermelde wanden en de pui waren geplaatst en is tevens vastgesteld dat daarvoor geen bouwvergunning is verleend. Bij brief van 7 januari 2008, verzonden op 8 januari 2008, heeft verweerder eiser meegedeeld dat er door het zonder vergunning dichtmaken van de overkapping met wanden en een pui is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww). Vigerend is het bestemmingsplan “Plasmolen 92” en het bepaalde in artikel 2.11, derde lid van dat bestemmingsplan laat het uitbreiden van de recreatiewoning in de thans gerealiseerde omvang niet toe. Op het perceel is tevens het bestemmingsplan “Regeling bouwen langs de Maas” van kracht op grond waarvan uitbreiding van de bestaande bebouwing met meer dan 10%, zoals thans aan de orde, niet is toegestaan zonder verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten. Tevens heeft verweerder in deze brief aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan een vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) juncto artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Ten slotte is het voornemen kenbaar gemaakt eiser te gelasten het gerealiseerde onder dwangsom te verwijderen en het perceel in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Van de geboden mogelijkheid zienswijzen in te dienen heeft eiser gebruik gemaakt. 2.4. Bij besluit van 28 april 2008, verzonden op 7 mei 2008, heeft verweerder aan eiser de last opgelegd om binnen acht weken de aangebrachte wanden en puien onder de overkapping te verwijderen en verwijderd te houden, bij gebreke waarvan eiser een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,-- per week dat er niet aan de lastgeving is voldaan met een maximum van EUR 30.000,--. 2.5. Tegen dit besluit is namens eiser bij schrijven van 6 juni 2008 een bezwaarschrift op grond van de Awb ingediend bij verweerder. In bezwaar is – kort samengevat – aangevoerd dat eiser niet als overtreder aangemerkt kan worden voor zover het de twee geplaatste zijwanden betreft en voor de uitbreiding een legaliserende vrijstelling kan worden verleend nu het in de visie van eiser slechts om een geringe uitbreiding van ondergeschikte betekenis gaat. 2.6. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primair besluit in stand gelaten met dien verstande dat de termijn van acht weken ingaat na verzending van dit besluit. 2.7. In het daartegen ingestelde beroep is namens eiser herhaald dat eiser enkel als overtreder is te beschouwen waar het gaat om de pui. Namens eiser is bij de behandeling ter zitting gesteld dat artikel 40 van de Woningwet weliswaar per 1 april 2007 is gewijzigd, maar dat uitgegaan dient te worden van eerbiedigende werking: de nieuwe wet mag niet worden toegepast op bestaande rechtsverhoudingen. Artikel 40, eerste lid, onder b, van de Woningwet gold immers nog niet op het moment dat eiser eigenaar werd van de woning en eiser had ook niet de mogelijkheid om het register als bedoeld in artikel 3:16 van het Burgerlijk Wetboek te raadplegen. Verder is herhaald dat verweerder met een lichte bouwvergunning en een (kruimel)vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO de aanbouw kan legaliseren omdat de planologische uitstraling en de gevolgen van de aanbouw voor het waterstaatsbelang als marginaal zijn te beschouwen. Subsidiair is verzocht eiser een gedoogbeschikking bij leven te verlenen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat eiser te goeder trouw heeft gehandeld omdat hij in de veronderstelling was dat hetgeen hij gekocht had legaal was. Daarbij is gewezen op de leeftijd van eiser en diens echtgenote, alsmede op de fragiele gezondheidstoestand van eiser. Gesteld wordt dat de pui om gezondheidsredenen is geplaatst. Verder is in dit verband nog aangevoerd dat verweerder wel persoonsgebonden gedoogbeschikkingen verleent voor personen die permanent willen wonen in het vakantiepark en dat het onredelijk is om dan geen gedoogbeschikking te verlenen om de kleine uitbouw te mogen blijven gebruiken op de momenten dat eiser daar recreëert. Tevens is erop gewezen dat geen handhavingsverzoek van derden voorligt. 2.8. Bij brief van 23 oktober 2008 heeft verweerder aan eisers gemachtigde meegedeeld dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort tot zes weken na de dag dat door de rechtbank uitspraak is gedaan op het ingestelde beroep. 2.9. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet, in verbinding met artikel 5:21 van de Awb, heeft het gemeentebestuur de bevoegdheid met bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. In artikel 5:32 van de Awb is bepaald dat het orgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen niet verzet. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het handelen ter zake waarvan een dwangsom wordt opgelegd, in strijd is met een wettelijk voorschrift. 2.10. Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting heeft verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat eiser als overtreder is aan te merken. Eiser heeft zonder vergunning een pui geplaatst en heeft daardoor in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 40, eerste lid, onder a van de Woningwet. Gebleken is dat voordien door de vorige eigenaar zonder bouwvergunning twee zijwanden in de overkapping zijn geplaatst. Ingevolge het bepaalde in artikel 40, eerste lid, onder b, van de Ww, zoals deze bepaling sinds 1 april 2007 luidt, is het (tevens) verboden een bouwwerk dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist. Vast staat dat (ook) voor het plaatsen van de zijwanden een bouwvergunning was vereist, terwijl deze niet is verleend. De rechtbank sluit zich aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 oktober 2008 (LJN: BF7205) waarin is overwogen dat de wijziging van de Woningwet per 1 april 2007 onmiddellijke werking heeft en dat het daarbij geen verschil maakt of er al dan niet sprake is van een rechtsopvolger. Eiser is vanaf 1 april 2007 overtreder van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, onder b, van de Woningwet en niet relevant is dat hij de woning vóór 1 april 2007 in eigendom heeft verkregen inclusief de zonder bouwvergunning aangebrachte wanden. Gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling kan al hetgeen namens eiser op dit punt is aangevoerd, geen doel treffen. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd moet worden geacht om tegen de geconstateerde illegale situatie handhavend op te treden. 2.11. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van optreden tegen een illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisering. Naar het oordeel van de rechter is van een concreet zich op legalisering in het onderhavige geval geen sprake. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verlening van een bouwvergunning strijdig is met de bouwvoorschriften van de geldende bestemmingsplannen. Artikel 2.11., derde lid, onder A, onder 3 en 5 van het geldend bestemmingsplan “Plasmolen 92” en het bepaalde in artikel 3 van het eveneens geldend bestemmingsplan “Regeling bouwen langs de Maas” verzetten zich namelijk tegen verlening van een bouwvergunning voor de aanbouw. 2.12. Vast staat dat binnenplanse vrijstelling op grond van artikel 3.07 van genoemd bestemmingsplan “Plasmolen 92” geen soelaas biedt. Voor de aanbouw zou in beginsel met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO juncto artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3 van het Bro vrijstelling kunnen worden verleend, maar verweerder wenst daaraan op grond van de in het bestreden besluit neergelegde overwegingen geen medewerking te verlenen. Van een concreet zich op legalisatie is derhalve geen sprake. Ook hetgeen overigens door eiser is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat er sprake was van een bijzonder geval. De enkele omstandigheid dat eiser er niet van op de hoogte was dat de zijwanden illegaal waren, is daarvoor onvoldoende. Het had, mede gelet op de mogelijkheid dat bestuursdwang zou kunnen worden toegepast, op de weg van eiser gelegen om zich voor het sluiten van de koopovereenkomst ervan te vergewissen of de verbouwing legaal had plaatsgevonden. 2.13. Alvorens tot toepassing van bestuursdwang over te gaan dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen plaats te vinden en moet in het bijzonder worden bezien of de nadelige gevolgen van het toepassen van bestuursdwang voor verzoekers niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Voorts mag uiteraard ook anderszins geen sprake zijn van strijdigheid met geschreven of ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur of algemene rechtsbeginselen. 2.14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het algemeen belang van handhaving van de planologische uitgangspunten, zoals verwoord in genoemde bestemmingsplannen, alsmede het voorkomen van precedentwerking dienen te prevaleren boven eisers belang bij legalisatie. Daarbij is overwogen dat door het aanbrengen van de wanden en de pui de volledig open constructie, die is vergund, het bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gewijzigd in een gebouw met een oppervlakte en inhoud, waardoor de recreatiewoning wordt uitgebreid. Verweerder acht het niet gewenst in een recreatiepark de mogelijkheden te bieden die normaal gesproken worden geboden in een woonwijk waar permanent gewoond wordt. De maximale oppervlaktes van recreatiewoningen zijn mede vanuit dit oogpunt en vanuit het oogpunt van het voorkomen van permanente bewoning in het bestemmingsplan vastgelegd. Voorts zou afwijken precedentwerking hebben en wanneer afwijking vaker gebeurt, een onwenselijk effect op het vakantiepark ontstaan. Verder heeft verweerder overwogen dat het waterstaatsbelang is gegeven nu het gebouw in het waterbergend winterbed van de Maas is gelegen. Ook hier moet precedentwerking en daadwerkelijke invloed op het waterbergend vermogen voorkomen worden en er is volgens verweerder geen enkele noodzaak om voor de onderhavige vakantiewoning de beginselnorm van 10%, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan te overschrijden. 2.15. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat verweerder bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen niet kennelijk onredelijk heeft besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden staande gehouden dat de nadelige gevolgen van het besluit voor eiser onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Verweerders belang is gelegen in het voorkomen van precedentwerking en het handhaven van wettelijke voorschriften. De rechtbank heeft daarbij zwaar laten wegen dat verweerder kennelijk actief controleert en consequent handhavend optreedt ten aanzien van illegale bouwwerken in het recreatiepark. De onderhavige overtreding is ook geconstateerd naar aanleiding van een door verweerder uitgevoerde controle op illegale bouwwerken. Het namens eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Bij de behandeling ter zitting is gebleken dat verweerder in één enkel geval een persoonsgebonden gedoogbeschikking heeft afgegeven om permanente bewoning van een recreatiewoning mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet op één lijn te stellen met het gedogen van illegale bouwwerken, waardoor het karakter van het recreatiepark, waarvoor bij de aanleg bewust is gekozen en dat door verweerder actief in stand wordt gehouden, zou worden aangetast. Van gelijke gevallen is derhalve geen sprake. 2.16. Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vraag of verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot handhavend optreden, geldt mutatis mutandis ook voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om aan eiser een persoonsgebonden gedoogbeschikking te verlenen. Verweerder heeft niet kennelijk onredelijk besloten door het belang van handhaving van de bestemmingsplanvoorschriften en het voorkomen van precedentwerking zwaarder te laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser bij het in stand laten van de illegale aanbouw. Met verweerder moet worden gezegd dat de door eiser aangevoerde redenen, te weten leeftijd en slechte gezondheid, niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder op grond daarvan en in afwijking van het door hem gevoerde beleid, een gedoogbesluit had moeten nemen. 2.17. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het door eiser ingestelde beroep voor ongegrond moet worden gehouden. Mitsdien wordt beslist als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2009. w.g. mr. F.A. Timmers, griffier w.g. mr. B.W.P.M. Corbey-Smits, rechter Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 9 juni 2009. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.