Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1619

Datum uitspraak2009-06-29
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902859/1/V3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / voortvarendheid / paspoort aanwezig / eerst op negende dag daadwerkelijke handeling

De vreemdeling is op woensdag 1 april 2009 in bewaring gesteld. Op vrijdag 3 april 2009 is hij overgeplaatst naar het Uitzetcentrum Schiphol (hierna: het UC). Op maandag 6 april 2009 is zijn dossier door de koeriersdienst opgehaald en dezelfde dag afgeleverd bij de Dienst Terugkeer & Vertrek op het UC. Op donderdag 9 april 2009 is door de regievoerder met de vreemdeling een vertrekgesprek gevoerd. Op vrijdag 10 april 2009 is ten behoeve van hem een vlucht naar Nigeria aangevraagd. Op vrijdag 17 april 2009 is de vreemdeling uitgezet. Het op 9 april 2009 met de vreemdeling gehouden vertrekgesprek en de op 10 april 2009 aangevraagde vlucht zijn wel aan te merken als handelingen die van directe betekenis zijn voor de uitzetting van de vreemdeling. Niet is gebleken dat de staatssecretaris vóór 9 april 2009 zodanige handelingen heeft verricht, dan wel dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de staatssecretaris niet is toe te rekenen dat hij zodanige handelingen niet heeft verricht. Dat de vreemdeling heeft geweigerd de benodigde medewerking aan zijn uitzetting te verlenen, is niet gebleken. Ook anderszins is niet gebleken dat er concrete beletselen waren om de op uitzetting gerichte handelingen eerder dan op 9 april 2009 uit te voeren. Door onder deze omstandigheden, eerst op de negende dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in dit geval onvoldoende voortvarend gehandeld.



Uitspraak

200902859/1/V3. Datum uitspraak: 29 juni 2009 Raad van State AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [de vreemdeling], appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 20 april 2009 in zaak nr. 09/11547 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 april 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 20 april 2009, verzonden op 21 april 2009, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 april 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2009, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In de enige grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door te overwegen dat geen grond bestaat om de bewaring wegens onvoldoende voortvarend handelen van de staatssecretaris onrechtmatig te achten, heeft miskend dat niet valt in te zien waarom de eerste uitzettingshandeling, te weten een vertrekgesprek, niet eerder dan op de negende dag van de inbewaringstelling heeft kunnen plaatsvinden, terwijl de vreemdeling meewerkt aan zijn uitzetting en in het bezit is van een geldig Nigeriaans paspoort. 2.1.1. De vreemdeling is op woensdag 1 april 2009 in bewaring gesteld. Op vrijdag 3 april 2009 is hij overgeplaatst naar het Uitzetcentrum Schiphol (hierna: het UC). Op maandag 6 april 2009 is zijn dossier door de koeriersdienst opgehaald en dezelfde dag afgeleverd bij de Dienst Terugkeer & Vertrek op het UC. Op donderdag 9 april 2009 is door de regievoerder met de vreemdeling een vertrekgesprek gevoerd. Op vrijdag 10 april 2009 is ten behoeve van hem een vlucht naar Nigeria aangevraagd. Op vrijdag 17 april 2009 is de vreemdeling uitgezet. 2.1.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring beschikte over een geldig, op zijn naam gesteld, paspoort. De staatssecretaris heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de overplaatsing van de vreemdeling op vrijdag 3 april 2009 naar het UC, die nodig is om een vertrekgesprek te kunnen houden en vanwaar een vlucht te kunnen boeken, wegens het bezit van een geldig paspoort reeds vóór het weekeinde van 4 en 5 april 2009 heeft plaatsgevonden. Deze overplaatsing hield weliswaar verband met de beoogde uitzetting van de vreemdeling, doch heeft voor de uitzetting als zodanig geen directe betekenis. Dit geldt ook voor de administratieve overdracht van diens dossier op 6 april 2009. Het op 9 april 2009 met de vreemdeling gehouden vertrekgesprek en de op 10 april 2009 aangevraagde vlucht zijn wel aan te merken als handelingen die van directe betekenis zijn voor de uitzetting van de vreemdeling. Niet is gebleken dat de staatssecretaris vóór 9 april 2009 zodanige handelingen heeft verricht, dan wel dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de staatssecretaris niet is toe te rekenen dat hij zodanige handelingen niet heeft verricht. Dat de vreemdeling heeft geweigerd de benodigde medewerking aan zijn uitzetting te verlenen, is niet gebleken. Ook anderszins is niet gebleken dat er concrete beletselen waren om de op uitzetting gerichte handelingen eerder dan op 9 april 2009 uit te voeren. Door onder deze omstandigheden, eerst op de negende dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in dit geval onvoldoende voortvarend gehandeld. De grief slaagt. 2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 april 2009 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. 2.3 Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Gelet op het hiervoor vermelde gebrek aan voortvarend handelen door de staatssecretaris, moet het ervoor worden gehouden dat de maatregel van meet af aan niet gerechtvaardigd was. De vreemdeling wordt derhalve met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 1 april 2009 tot 17 april 2009, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven. 2.4 De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 20 april 2009 in zaak nr. 09/11547; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 910,00 (zegge: negenhonderdtien euro); V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaafhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin voorzitter w.g. Van Roosmalen ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2009 53-614. Verzonden: 29 juni 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak