Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1587

Datum uitspraak2009-06-16
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.007.664/01 / 08/254 (oud)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet dwangbevel na verhaal kosten bestuursdwang. Omvang van het verzet.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer : 105.007.664/01 Rolnummer (oud) : 08-0254 Rolnummer rechtbank : 222552 / HA ZA 04-2318 Arrest van de eerste civiele kamer van 16 juni 2009 inzake [Naam], wonende te Brielle, appellante, hierna te noemen: [appellante], advocaat: mr. E. Lolcama te ‘s-Gravenhage, tegen DE GEMEENTE ROTTERDAM, gevestigd te Rotterdam, geïntimeerde, hierna te noemen: de gemeente, advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ‘s-Gravenhage. Het geding Bij exploot van 14 januari 2008 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 oktober 2007, dat door de rechtbank te Rotterdam is gewezen tussen [appellante] als opposante en de gemeente als geopposeerde. Omdat verzuimd was dit exploot ter rolle te doen inschrijven heeft [appellante] de gemeente bij exploot van 14 februari 2008 opnieuw opgeroepen in rechte te verschijnen. Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven opgeworpen, die door de gemeente bij memorie van antwoord zijn bestreden. Partijen hebben hun standpunten ter zitting van het hof van 11 mei 2009 aan de hand van pleitnotities mondeling doen toelichten, [appellante] door mr. H.L. Verweel, advocaat te Spijkenisse, en de gemeente door mr. M.M. de Cock, advocaat te Rotterdam. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1 Bij memorie van grieven heeft [appellante] gesteld, dat haar hoger beroep zich mede richt tegen het door de rechtbank gewezen tussenvonnis van 16 november 2005. De omstandigheid dat dit vonnis niet is genoemd in de aanzegging en het petitum van het exploot van dagvaarding van 14 januari 2008 staat er niet aan in de weg, dat het hof ook de bezwaren van [appellante] tegen dit tussenvonnis beoordeelt. 2 [appellante] heeft geen grieven aangevoerd tegen de samenvatting van de feiten, zoals de rechtbank deze heeft vervat in het tussenvonnis van 16 november 2005, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Met inachtneming daarvan komt het geschil in de kern op het volgende neer. 2.1 De gemeente heeft [appellante] bij een tweetal brieven van 5 september 2002 een tweetal concept-aanschrijvingen gezonden, waarvan de ene gericht was op uitvoering van de Huisvestingswet en de gemeentelijke Bouwverordening en de andere op uitvoering van de Woningwet. Beide brieven gingen vergezeld van lijsten met een opsomming van gebreken aan het bij [appellante] in eigendom zijnde pand Snellinckstraat 1 te Rotterdam en van voorzieningen die [appellante] zou moeten treffen om het (gebruik van het) pand te laten voldoen aan de desbetreffende wettelijke bepalingen. Bij de brieven werd [appellante] uitgenodigd haar zienswijze betreffende de concept-aanschrijvingen kenbaar te maken aan de gemeente. 2.2 Namens [appellante] heeft haar echtgenoot [naam] (hierna: de echtgenoot) vervolgens maatregelen genomen teneinde de door de gemeente opgesomde gebreken op te heffen. 2.3 Alleen de concept-aanschrijving, gericht op uitvoering van de Woningwet, is gevolgd door een aanschrijving, en wel bij besluit van 6 november 2002. Ingevolge de aanschrijving moest [appellante] binnen zes weken na dagtekening de (herstel)-werkzaamheden, genoemd in de bij dit besluit behorende voorzieningenlijst op afdoende wijze (laten) verrichten. Deze begunstigingstermijn eindigde op 18 december 2002. 2.4 Op 13 december 2002 is door ambtenaren van de gemeente gecontroleerd in hoeverre [appellante] aan de aanschrijving uitvoering had gegeven. Geconstateerd werd, dat er nog werkzaamheden moesten plaatsvinden. 2.5 Op 6 januari 2003 hebben een of meer ambtenaren van de gemeente in aanwezigheid van onder meer [de echtgenoot] opnieuw gecontroleerd in hoeverre aan de aanschrijving was voldaan. Opnieuw werd geconstateerd, dat nog niet alle werkzaamheden, genoemd in de voorzieningenlijst, waren uitgevoerd. Op 22 januari 2003 heeft van gemeentewege nogmaals een inspectie plaatsgevonden. 2.6 Bij brief van 24 januari 2003 heeft de gemeente aan [appellante] bericht, dat de gemeente zal overgaan tot uitvoering van de werkzaamheden, die nog niet c.q. niet volledig waren uitgevoerd. [appellante] stelt overigens die brief toen niet ontvangen te hebben. 2.7 Bouw- en onderhoudsbedrijf Dickhoff-Spindler heeft vervolgens een begroting van 30 januari 2003 van de kosten van de uit te voeren werkzaamheden opgesteld. Na opdrachtverlening door de gemeente is Dickhoff-Spindler vanaf 4 februari 2003 de werkzaamheden gaan uitvoeren. Op 4 april 2003 is een proces-verbaal van oplevering opgemaakt. 2.8 Bij brief van 15 oktober 2003 is [appellante] door de gemeente verzocht de kosten van de door Dickhoff-Spindler uitgevoerde werkzaamheden (€ 71.297,91), verhoogd met 15% beheerskosten, te zamen een bedrag van € 81.992,60, voor 14 november 2003 te voldoen aan de gemeente. 2.9 Omdat betaling van de zijde van [appellante] uitbleef heeft de gemeente op 30 juni 2004 een dwangbevel uitgevaardigd, dat op 5 juli 2004 aan [appellante] is betekend. Daarbij is tevens aanspraak gemaakt op vergoeding van invorderingskosten, wettelijke rente en kosten van het betekeningsexploot. 2.10 Tegen dit dwangbevel is [appellante] bij exploot van 12 augustus 2004 – tijdig – in verzet gekomen. Zij heeft daarbij gevorderd, dat de rechtbank het dwangbevel buiten effect zal stellen althans het in te vorderen bedrag zal matigen tot een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. 2.11 Het verzet van [appellante] is in hoofdzaak gebaseerd op de stelling, dat de aanschrijving onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat aan haar (in de persoon van [de echtgenoot]) is toegezegd, dat de gemeente voldoende tijd zou laten om zelf de resterende werkzaamheden, namelijk aan de dakgoot, de schoorsteen en klemmende deuren, te (laten) uitvoeren. Op die grond is de gemeente er ten onrechte toe overgegaan zelf door een aannemer veel meer werkzaamheden te laten uitvoeren, aldus [appellante]. 2.12 Bij tussenvonnis van 16 november 2005 heeft de rechtbank aan [appellante] een bewijsopdracht gegeven. Ter uitvoering daarvan heeft [appellante] vier getuigen doen horen. In contra-enquête heeft de gemeente eveneens vier getuigen doen horen. 2.13 De gemeente heeft het te verhalen bedrag in eerste aanleg zelf al teruggebracht tot een bedrag van € 80.285,34. Bij het eindvonnis van 17 oktober 2007 heeft de rechtbank [appellante] in de bewijsopdracht niet geslaagd geacht. Verder heeft zij geoordeeld, dat [appellante] evengenoemd bedrag zal moeten voldoen, vermeerderd met € 2.127,72 aan invorderingkosten en € 80,63 explootkosten. Voor het meerdere is het dwangbevel buiten effect gesteld. 3 Bij de beoordeling van de grieven zal het hof als vertrekpunt moeten nemen, dat [appellante] tegen de aanschrijving van 6 november 2002 geen rechtsmiddel heeft aangewend. Daarom moet het hof in de onderhavige verzetprocedure uitgaan van de rechtmatigheid van de aanschrijving, zowel wat de wijze van totstandkoming als de inhoud betreft. Om die reden staat voor het hof vast dat [appellante] in beginsel alle in de aanschrijving genoemde werkzaamheden tijdig moest (laten) uitvoeren. 4 Dit geschil betreft het verzet van [appellante] tegen het door de gemeente uitgevaardigde dwangbevel. In de kern komt het verweer van [appellante], voor zover thans blijkens haar grieven nog aan de orde, erop neer dat de gemeente tijdens de diverse inspecties aan het pand mondeling heeft aangegeven dat de dakgoot, de schoorsteen en een paar klemmende deuren (verder ook: de drie gebreken) nog hersteld moesten worden en dat [appellante] daarvoor uitstel had gekregen. De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 5 De gemeente heeft betwist dat nog slechts genoemde drie gebreken aan de orde waren. Zij heeft daartoe verwezen naar de uitvoerige gebrekenlijst bij het (formele rechtskracht hebbend) aanschrijvingsbesluit van 6 november 2002 en een lijst, die volgens de gemeente was gevoegd bij haar brief van 24 januari 2003. Op die tweede lijst, die grotendeels overeenkomt met de eerstgenoemde, was een aantal werkzaamheden vetgedrukt weergegeven en de aldus gemerkte werkzaamheden (met name schilderwerk en werk aan het dak) moesten volgens de gemeente blijkens diverse inspecties nog worden verricht. Omdat deze niet tijdig uitgevoerd waren zijn deze aan de aannemer opgedragen. 6 [appellante] heeft niet gesteld, terwijl dit evenmin anderszins is gebleken, dat zij, afgezien van de drie gebreken, alle gebreken uit de aanschrijving van 6 november 2002 (tijdig) heeft hersteld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet dus worden aangenomen dat de verplichting tot herstel was blijven bestaan. Voor de volledigheid wordt opgemerkt – mocht [appellante] bedoeld hebben hierover te klagen – dat het hof mèt de rechtbank van oordeel dat [appellante] er niet in geslaagd is te bewijzen dat zij al deze resterende gebreken alsnog zelf mocht uitvoeren. Voor deze gebreken heeft de gemeente dus een aannemer mogen inschakelen, zoals zij heeft gedaan. 7 Nu de gemeente onbetwist heeft aangevoerd dat het kostenverhaal (in het dwangbevel) niet ziet op de drie door [appellante] genoemde gebreken, heeft [appellante] (bovendien) in het kader van deze verzetprocedure geen belang bij een beoordeling van de vraag of de gemeente haar had toegestaan deze drie gebreken alsnog zelf te herstellen. 8 [appellante] heeft in de toelichting op grief I nog aangevoerd dat de gemeente verwarring heeft veroorzaakt door op dezelfde dag (5 september 2002) twee verschillende concept-aanschrijvingen, met twee verschillende gebrekenlijsten, toe te zenden. [appellante] heeft niet aangegeven welke juridische consequentie zij daaraan verbindt in dit geding (waarin van het besluit van 6 november 2002 moet worden uitgegaan). Daarnaast is gesteld noch gebleken dat een mogelijk aanvankelijk in september / oktober 2002 bij [appellante] bestaande onduidelijkheid ondanks het besluit van 6 november 2002 kon blijven bestaan. Het procesdossier geeft hierover in ieder geval onvoldoende aanwijzingen. In dit verband wijst het hof erop (1) dat er op 18 oktober 2002 een gesprek bij de gemeente is geweest met [de echtgenoot], (2) dat het relevante ontwerpbesluit op 22 oktober 2002 naar [appellante] is gezonden met de mogelijkheid om een zienswijze te geven, en (3) dat alleen dit ontwerpbesluit uiteindelijk heeft geleid tot een definitief besluit (namelijk het besluit van 6 november 2002). 9 [appellante] heeft verder naar voren gebracht dat er ook onduidelijkheid is geweest over de van gemeentewege opgestelde lijst, die volgens haar was gevoegd bij de brief van 24 januari 2003. [appellante] stelt beduidend later een andere lijst van de gemeente ontvangen te hebben. Deze kwestie is, wat er ook van zij, voor de beoordeling van het huidige geschil niet van belang. De lijst, in de ene of de andere versie, heeft immers niet gediend om [appellante] aan te geven welke werkzaamheden zij nog moest c.q. mocht verrichten, maar om aan te geven wat aan de aannemer van de gemeente zou worden opgedragen. Zoals hiervoor onder 6 reeds aangegeven was de gemeente tot deze opdracht gerechtigd. 10 De hoogte van de in rekening gebrachte bedragen is in hoger beroep niet (meer) aan de orde, nu geen grieven zijn geformuleerd tegen de omvang van het door de rechtbank toegewezen bedrag. Grief III kan als zodanig niet worden aangemerkt aangezien geen toelichting op deze grief is gegeven. 11 De grieven I en II worden verworpen. Grief III heeft geen zelfstandige betekenis en wordt eveneens verworpen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Bovendien voldoet het bewijsaanbod van [appellante] niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. 12 Bij deze uitkomst past, dat [appellante] wordt veroordeeld in de gedingkosten in hoger beroep aan de zijde van de gemeente. Beslissing Het hof: - bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2005 en 17 oktober 2007; - veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 303,- aan verschotten en € 4.893,- aan salaris advocaat. Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, G. Dulek-Schermers en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2009 in aanwezigheid van de griffier.