Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1577

Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808736/1/V1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onderzoeksverslag ambassade betreft deskundigenadvies

Uit het onderzoeksverslag zelf blijkt dat medewerkers van de ambassade het onderzoek hebben verricht, waaruit het onderzoek bestond, hoe het onderzoek is verlopen en hoe de conclusies tot stand zijn gekomen. Aldus blijkt op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze waarom de identiteit van de vreemdeling niet aan de hand van de door haar verstrekte gegevens kan worden geverifieerd. Onderliggende stukken zijn daarvoor, zoals ook naar voren komt uit het gestelde in de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 16 juli 2008, anders dan bij de meeste individuele ambtsberichten, niet nodig. Het onderzoeksverslag kan dan ook – zoals een ambtsbericht – worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Voorts heeft de vreemdeling geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het onderzoeksverslag aangevoerd.



Uitspraak

200808736/1/V1. Datum uitspraak: 30 juni 2009 Raad van State AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 12 november 2008 in zaak nr. 08/16303 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 mei 2008, voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) geweigerd om [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 12 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1.1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), vier weken. Ingevolge artikel 69, tweede lid, bedraagt de beroepstermijn, in afwijking van het eerste lid, één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen. Ingevolge artikel 79, derde lid, zijn de bepalingen inzake het instellen van beroep tegen een besluit omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van overeenkomstige toepassing indien, zoals in dit geval, in de voornemenprocedure, bedoeld in de artikel 39, de vreemdeling tevens in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven over het voornemen niet ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 te verlenen. 2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 maart 2002 in zaak nr. 200200850/1; AB 2002, 197) strekt voormeld artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 er toe dat, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd binnen de aanmeldcentrum procedure is afgewezen, zoals in dit geval, de beroepstermijn wordt verkort tot één week. 2.1.3. De aangevallen uitspraak is verzonden op 12 november 2008, zodat de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, is begonnen op 13 november 2008 en, gelet op artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, is geëindigd op 20 november 2008. 2.1.4. De staatssecretaris heeft het hoger-beroepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Echter, aan de aangevallen uitspraak is een rechtsmiddelenvoorlichting toegevoegd, waarin een termijn van vier weken is vermeld. Anders dan de vreemdeling stelt, kan nu het hoger beroep wel binnen de aldus vermelde termijn is ingesteld, zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2005 in zaak nr. 200407332/1; ter voorlichting van partijen aangehecht), redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de staatssecretaris daarmee in verzuim is geweest. 2.2. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet kon uitgaan van de juistheid van de informatie in het onderzoeksverslag van de Nederlandse ambassade te Peking van 15 mei 2002 inzake de identiteit van de vreemdeling (hierna: het onderzoeksverslag), reeds nu niet is voldaan aan de daartoe gestelde vereisten. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat het onderzoeksverslag voldoet aan de eisen die volgens de jurisprudentie van de Afdeling aan individuele ambtsberichten dienen te worden gesteld en dat geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het onderzoeksverslag zijn aangevoerd. 2.3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is de staatssecretaris bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Ingevolge artikel 14, tweede lid, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen over de beperkingen regels worden gesteld. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit 2000 houden de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen onder meer verband met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, kan deze vergunning ambtshalve worden verleend. Volgens onderdeel B14/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) is uitgangspunt van het terugkeerbeleid, dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling staatloos is en hij geen wedertoelating kan verkrijgen tot het land waar hij eerder zijn gewone verblijfplaats (‘former habitual residence’) had. In deze gevallen kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid. 2.4. De staatssecretaris heeft geweigerd om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken te verlenen, onder meer omdat de vreemdeling haar identiteit niet heeft aangetoond en zij blijkens het onderzoeksverslag onvolledige informatie over haar gestelde voormalige woonadres in China heeft verstrekt waardoor het niet mogelijk was nader onderzoek naar haar identiteit te verrichten. 2.5. De rechtbank heeft haar oordeel doen steunen op de overweging dat bij gebreke van onderliggende stukken niet is na te gaan wie de personen zijn die het hiervoor bedoelde onderzoek hebben verricht, hoe het onderzoek is verlopen, hoe de resultaten zijn doorgegeven en hoe het op papier is gesteld en derhalve niet is na te gaan of het verslag op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft en berust op een juiste, feitelijke grondslag en of het onderzoek aldus volledig is. 2.6. Blijkens een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 16 juli 2008 aan de rechtbank werden in 2002 in bepaalde Chinese identiteitsonderzoeken de onderzoeksvragen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (hierna: de IND) rechtstreeks aan de Nederlandse vertegenwoordiging in China gestuurd. In die gevallen rapporteerden de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk rechtstreeks aan de IND. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag was hierbij niet betrokken. In deze zaken is er niet zoals gebruikelijk een onderscheid tussen een openbaar individueel ambtsbericht en daarnaast de onderzoeksverslagen die vertrouwelijke informatie bevatten. Het enige document dat betrekking heeft op het in China uitgevoerde identiteitsonderzoek is dan het onderzoeksverslag van de Nederlandse vertegenwoordiging. 2.7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 12 oktober 2001 in zaak nr. 200103977/1; AB 2001, 359) kan een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij zijn besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.8. Blijkens het onderzoeksverslag is, voor zover hier van belang, door medewerkers van de Nederlandse ambassade te Peking getracht het door de vreemdeling opgegeven adres te verifiëren. Het verslag vermeldt met welke instanties daartoe contact is opgenomen. Vervolgens is, aldus het verslag, een bezoek gebracht aan de door de vreemdeling opgegeven straat in het door haar opgegeven district van de door haar opgegeven stad. In deze straat bevond zich geen flat met het opgegeven nummer. In een naburige straat werd wel een gebouw met het opgegeven nummer gevonden, doch dit was een badhuis. Buurtbewoners herkenden de vreemdeling niet aan de hand van een aan hen getoonde foto. Evenmin werden de naam van de vreemdeling en de door haar genoemde namen van haar pleegouders en buren herkend. Van een medewerker van het wijkcomité werd vernomen dat het opgegeven adres niet compleet is, omdat het nummer een wooncomplex aanduidt; daarnaast is een huisnummer vereist. Tenslotte is blijkens het onderzoeksverslag de bevolkingsregistratie van de stad geraadpleegd. Dit leverde geen bevestiging op van de door de vreemdeling verschafte gegevens. 2.9. Uit het onderzoeksverslag zelf blijkt dat medewerkers van de ambassade het onderzoek hebben verricht, waaruit het onderzoek bestond, hoe het onderzoek is verlopen en hoe de conclusies tot stand zijn gekomen. Aldus blijkt op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze waarom de identiteit van de vreemdeling niet aan de hand van de door haar verstrekte gegevens kan worden geverifieerd. Onderliggende stukken zijn daarvoor, zoals ook naar voren komt uit het gestelde in de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 16 juli 2008, anders dan bij de meeste individuele ambtsberichten, niet nodig. Het onderzoeksverslag kan dan ook – zoals een ambtsbericht – worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Voorts heeft de vreemdeling geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het onderzoeksverslag aangevoerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Grief 1 slaagt. 2.10. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens als grief is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 8 mei 2008 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. 2.11. Als beroepsgrond wordt aangevoerd dat het asielrelaas bij de afweging betrokken behoort te worden. De vreemdeling is als twaalfjarig kind in 2001 in Nederland "gedropt" bij familie om geld voor haar pleegouders te verdienen. De pleegouders hadden hun woning verkocht om haar reis te betalen en hebben nadien wegens gokschulden een eind aan hun leven gemaakt. De familieleden in Nederland bleken geen familie te zijn en bekommerden zich niet om haar. De vreemdeling weet niets over haar afkomst. Haar ouders zijn overleden; zij heeft bij diverse pleegouders verbleven. Voorts is aangevoerd dat is komen vast te staan dat door de Chinese autoriteiten aan haar geen reisdocumenten zullen worden verstrekt. 2.11.1. Voor het verkrijgen van de gevraagde verblijfsvergunning is volgens onderdeel B14/3.1 van de Vc 2000 een noodzakelijke voorwaarde dat omtrent de identiteit van de vreemdeling geen twijfel bestaat. Het onderzoeksverslag vermeldt dat gebleken is dat het door de vreemdeling opgegeven adres niet compleet is, omdat het opgegeven nummer alleen het wooncomplex, waar vaak honderden mensen wonen, aanduidt en het huisnummer ontbreekt. De adresgegevens boden hierdoor onvoldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek, zodat het niet mogelijk was uitsluitsel te verkrijgen over de identiteit van de vreemdeling en navraag te doen naar de ouders van de vreemdeling en buurtbewoners, dan wel andere bloed- en aanverwanten. Hetgeen de vreemdeling over haar situatie in China heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat van haar in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij de volledige adresgegevens van haar gestelde woonplaats in China verschaft. Deze beroepsgrond faalt. 2.12. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. 2.13. Het beroep is ongegrond. 2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 12 november 2008 in zaak nr. 08/16303; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. De Groot ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2009 210. Verzonden: 30 juni 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak