Jurisprudentie
BJ1558
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808088/1/V1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan voor haar oordeel geen steun worden gevonden in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2007. In die uitspraak is overwogen dat de hoogte van het verworven inkomen niet bepalend is voor de duurzaamheid ervan, zodat een combinatie van gelijktijdig uit verschillende bronnen genoten inkomsten, mits die ieder voor zich duurzaam zijn, kan gelden als duurzame en voldoende middelen van bestaan. Een combinatie van gelijktijdig uit verschillende bronnen genoten inkomsten is thans niet aan de orde. Ter zake van de toepassing van de artikelen 3.74 en 3.75 van het Vb 2000 is in het besluit van 14 januari 2008 verwezen naar het in onderdeel B1/4.3 van de Vc 2000 opgenomen beleid, zoals dat luidde ten tijde van belang. Volgens onderdeel B1/4.3.2, dat handelt over de duurzaamheid van de middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.75 van het Vb 2000, dient, voor zover hier van belang, door de aanvrager of door degene bij wie verblijf wordt beoogd aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken te zijn gewerkt en in die gehele periode een inkomen uit arbeid in loondienst te zijn verworven dat ten minste gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm in de zin van de Wwb. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat – zij het na het besluit van 14 januari 2008 - die passage is aangepast in die zin dat het vereiste dat het inkomen uit arbeid in loondienst ten minste gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm in de zin van de Wwb, is vervallen. De strekking van het beleid is evenwel in dit opzicht niet veranderd aangezien dit onderdeel van de Vc 2000, zoals gewijzigd met ingang van 11 mei 2008, vermeldt dat als duurzaam conform artikel 3.75, derde lid, van het Vb 2000 wordt beschouwd het minimale bedrag uit arbeid in loondienst dat in de driejaarsperiode is verdiend en dat vervolgens moet worden getoetst of deze inkomsten ook als voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74 van het Vb 2000 kunnen worden beschouwd. Ingevolge artikel 3.74, aanhef en onder a, van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wwb. Deze bijstandsnormen zijn vastgesteld op bedragen per maand. De uitleg die de minister in zijn besluit van 14 januari 2008 geeft aan artikel 3.75, derde lid, van het Vb 2000 is derhalve, gelet op het voorgaande en anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, terug te voeren op het hiervoor weergegeven beleid. Voor het oordeel dat dit beleid niet als een redelijke wetsuitleg kan worden aangemerkt, bestaat geen aanleiding. De tekst noch de strekking van artikel 3.75 van het Vb 2000 verzetten zich tegen de uitleg dat, in een geval als dit waarin de middelen van bestaan uitsluitend uit arbeid in loondienst zijn verworven, deze gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende moeten zijn als bedoeld in artikel 3.74 van het Vb 2000. Het oordeel van de rechtbank, dat deze uitleg tot gevolg heeft dat in geval van flexibele arbeid, waarvoor kenmerkend is dat sprake is van een wisselende arbeidsomvang en daardoor wisselend inkomen, slechts onder uitzonderlijke omstandigheden aan het bepaalde in artikel 3.75, derde lid, van het Vb 2000 zou kunnen worden voldaan, wat daarvan zij, kan niet tot de conclusie leiden dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot deze uitleg heeft kunnen komen. Uit het voorgaande volgt dat de grieven slagen.