Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1548

Datum uitspraak2009-06-25
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/9082 GEMWT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd om alle chalets van een bepaald type op het terrein van het recreatiepark te verwijderen. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 1, meervoudige kamer Reg.nr.: AWB 07/9082 GEMWT UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen Recreatiepark [A B.V.], gevestigd te [plaats], eiseres, gemachtigde mr. E.H.M. Harbers en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder, gemachtigde mr. R. Lever. I PROCESVERLOOP Bij besluit van 9 juni 2005 heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd om alle chalets van het type [type] op het terrein van het [recreatiepark A B.V.] aan de [adres] te [plaats] te verwijderen. Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 28 november 2005 is voormeld besluit van 26 oktober 2005 gewijzigd in die zin dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 december 2005, ingekomen bij de rechtbank op 14 december 2005, beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 november 2006, AWB 05/8975 GEMWT, verzonden op 6 december 2006, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 oktober 2005, zoals gewijzigd bij besluit van 28 november 2005 vernietigd, verweerder opgedragen om binnen 6 weken na het verzenden van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en het besluit van 9 juni 2005 geschorst tot 6 weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. Tegen de uitspraak van 29 november 2006 hebben verweerder, bij brief van 29 december 2006, en eiseres, bij brief van 15 januari 2007, hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS). Bij uitspraak van 15 augustus 2007, LJN: BB1746, heeft de AbRvS het hoger beroep van zowel verweerder als eiseres ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank van 29 november 2006 met verbetering van de gronden waarop deze berust, bevestigd. Bij besluit van 16 oktober 2007, verzonden op 24 oktober 2007, heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het het besluit van 9 juni 2005 is gewijzigd in die zin dat de last onder dwangsom uitsluitend betrekking heeft op de chalets van het type [type] die in eigendom zijn van eiseres. Ook is de hoogte van de dwangsom verlaagd en de begunstigingstermijn verlengd tot 1 februari 2008. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 december 2007, ingekomen bij de rechtbank op 4 december, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld. Bij besluit van 21 december 2007 is voormeld besluit van 16 oktober 2007 gewijzigd in die zin dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 mei 2008. Bij besluit van 22 mei 2008 is voormeld besluit van 16 oktober 2007, zoals gewijzigd bij besluit van 21 december 2007, wederom gewijzigd, in die zin dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 maart 2009. Eiser heeft enige stukken overgelegd. Het beroep is op 12 maart 2009 ter zitting behandeld. Eiseres was vertegenwoordigd door [B], [C] en [D], bijgestaan door mr. E.M.H. Harbers, advocaat te Arnhem Verweerder was vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden. II OVERWEGINGEN Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien het bestreden besluit dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden. De beroepsgrond die er op neer komt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft meegenomen dat ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Wow is bepaald dat voor het bouwen van een stacaravan ten behoeve van recreatief nachtverblijf geen bouwvergunning nodig is, faalt om die reden. Gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb was verweerder immers gehouden bij het nemen van het thans bestreden besluit van 16 oktober 2007 te besluiten met inachtneming van de toen geldende wettelijke bepalingen. Artikel 40, tweede lid, van de Wow, zoals dat luidt sinds 13 juni 2008 kan eiseres niet baten. Nog afgezien van het feit dat ook het besluit van 22 mei 2008 dateert van voor de inwerkingtreding van die bepaling, is van een verplichting tot wijziging van een besluit in verband met de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving in zijn algemeenheid geen sprake. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wow is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). De rechtbank stelt, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de AbRvS van 15 augustus 2007, LJN: BB1746, voorop dat vast staat dat nu de chalets zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning zijn opgericht, verweerder, gelet op artikel 40, eerste lid, van de Wow bevoegd was handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied". Het betrokken perceel heeft de bestemming "Waterwingebied en kampeerterrein". De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn blijkens artikel 21 van de planvoorschriften bestemd voor de waterwinning en voor het kamperen met tenten en kampeerwagens. Het oprichten van de chalets is op grond van deze planvoorschriften niet toegestaan, zodat gelet op artikel 44, eerste lid, onder c, van de Wow, daarvoor geen bouwvergunning kan worden verleend. Gezien de voorschriften van het bestemmingsplan bestaat geen binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid krachtens artikel 15 van de WRO. Verder is geen sprake van een bouwplan waarvoor vrijstelling kan worden verleend krachtens artikel 17 of 19, derde lid, van de WRO. Evenmin is sprake van een bouwplan dat behoort tot een door gedeputeerde staten aangewezen categorie van gevallen waarvoor vrijstelling kan worden verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO. Zoals de rechtbank bij uitspraak van heden (nummer AWB 08/1857 WRO) heeft geoordeeld, komt verweerder in dit geval ook de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO niet toe, aangezien het bestemmingsplan ouder is dan tien jaar en door gedeputeerde staten geen vrijstelling is verleend van de verplichting het bestemmingsplan te herzien, terwijl bovendien voor dit gebied geen voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Verweerder is derhalve niet bevoegd vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, zodat een concreet zicht op legalisering ontbreekt. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat verweerder heeft ingestemd met plaatsing van de chalets. Eiseres meent dat zij daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de plaatsing legaal of te legaliseren was, danwel niet tot handhaving zou worden overgegaan. Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat ook indien voormalig wethouder Duindam zich naar kopers van de chalets toe zou hebben uitgelaten zoals door eiseres is gesteld en ook al zou aangenomen worden dat verweerder enthousiast zou hebben gereageerd op de plannen van eiseres, dat niet met zich meebrengt dat verweerder, na geconstateerd te hebben dat eiseres de chalets zonder bouwvergunning heeft geplaatst, niet meer gerechtigd zou zijn om handhavend op te treden. Verweerder ontkent te hebben toegezegd dat de chalets zonder bouwvergunning mochten worden geplaatst, terwijl evenmin is toegezegd dat niet tot handhaving zou worden overgegaan. De rechtbank overweegt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts kan slagen, indien door of namens een tot beslissen bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij die aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan, is niet gebleken. De rechtbank overweegt voorts dat wat er van de uitvoerige overleggen tussen eiseres en verweerder voorafgaande aan de aankoop van het park en de plaatsing van de chalets ook zij, niet gebleken is dat eiseres daaruit heeft kunnen concluderen dat verweerder instemde met plaatsing van de chalets. Haar beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve niet. Uit voornoemde uitspraken van de rechtbank van 29 november 2006, AWB 05/8975 GEMWT, en de AbRvS van uitspraak van 15 augustus 2007, LJN: BB1746, vloeit voort dat eiseres, nu zij de chalets heeft geplaatst, als overtreder dient te worden aangemerkt. Als voorwaarde voor het opleggen van een last onder dwangsom geldt dat de overtreder het in zijn macht heeft om aan de illegale situatie een einde te maken. Daarvoor is niet beslissend of de overtreder eigenaar is van het bouwwerk waar de last op ziet, maar of hij het feitelijk in zijn macht heeft aan de lastgeving te voldoen. Teneinde vast te stellen of eiseres juridisch en feitelijk in staat is de last uit te voeren, heeft verweerder de openbare registers geraadpleegd en bij het thans bestreden besluit van 16 oktober 2007 het besluit van 9 juni 2005 gewijzigd in die zin dat de last onder dwangsom uitsluitend betrekking heeft op de chalets van het type [type] die op 16 oktober 2007 in eigendom waren van eiseres. Eiseres heeft gesteld dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld een reactie te geven op het voornemen tot aanpassing van de last onder dwangsom. Eiseres is van mening dat verweerder daartoe op grond van de artikelen 7:2 en 7:9 van de Awb gehouden was, alvorens het thans bestreden besluit van 16 oktober 2007 te nemen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. De uit de openbare registers verkregen informatie kan niet als zodanig worden aangemerkt. Aangenomen moet immers worden dat deze informatie grotendeels van eiseres zelf afkomstig is en in ieder geval mag deze bij haar bekend worden verondersteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat de onderzoeksplicht van verweerder niet zo ver strekt dat hij gehouden zou zijn de juistheid van de uit de openbare registers verkregen informatie bij eiseres te verifiëren danwel haar in de gelegenheid te stellen daarop een reactie te geven. Voor zover eiseres zich beroept op artikel 7:2 van de Awb oordeelt de rechtbank dat na gegrondverklaring van een beroep en een vernietiging van een beslissing op bezwaar het geding in beginsel terug is gezet in de stand waarin het zich bevond voorafgaand aan het nemen van dat vernietigde besluit. Dat betekent dat als reeds een hoorzitting heeft plaatsgevonden, zoals in dit geval, een nieuwe hoorzitting noodzakelijk is als daartoe in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel aanleiding bestaat. De rechtbank acht een zodanige aanleiding in dit geval niet aanwezig, omdat zoals hiervoor al is overwogen verweerder in beginsel van de juistheid van de gegevens uit de openbare registers mag afgaan. Eiseres heeft gesteld dat de last onder dwangsom wederom betrekking heeft op een aantal chalets waarvan eiseres het niet in haar macht heeft om deze te (laten) verwijderen. Eiseres heeft de chalets verkocht. De grond waarop de chalets staan, heeft eiseres aan de kopers daarvan verhuurd. Verweerder heeft gesteld dat de chalets zodanig duurzaam met de grond zijn verenigd dat ze naar aard en inrichting kennelijk bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Nu uit de openbare registers is gebleken dat de eigendom van de grond waarop de chalets staan bij eiseres berust, is eiseres door natrekking ook eigenaar van de chalets. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de chalets waarop het bestreden besluit betrekking heeft, staan op grond die in eigendom is van eiseres. Deze grond heeft eiseres verhuurd aan de kopers van de chalets. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat in de huurovereenkomst is bepaald dat zij met inachtneming van een opzegtermijn van achttien maanden bevoegd is de huurovereenkomst te beëindigen. Ook heeft eiseres zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de juridische eigendom van de chalets door natrekking bij haar berust. De rechtbank trekt uit hetgeen ter zitting is verhandeld de conclusie dat de kopers van de chalets thans alleen economisch eigenaar zijn in de zin dat zij een gebruiksrecht op de chalets hebben verworven. Dat laat de bevoegdheid van eiseres als juridisch eigenaar onverlet. Daarom neemt de rechtbank met verweerder aan dat eiseres het in haar (juridische) macht heeft de chalets te verwijderen. De huurovereenkomsten staan hieraan niet in de weg omdat deze louter de kavels grond betreffen waarop de chalets staan en niet de chalets zelf waarop de last betrekking heeft. Voor zover uitvoering van de last meebrengt dat eiseres contractuele verplichtingen met betrekking tot het gebruik van de chalets ter plaatse jegens de gebruikers niet kan nakomen, komt dat voor haar rekening en risico. Eiseres heeft gesteld dat de door verweerder gestelde begunstigingstermijn te kort is, gelet op de voorgenomen verplaatsing van de chalets, alsmede gelet op de toen op handen zijnde wijziging van de Wow in verband met het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie per 1 januari 2008. De begunstigingstermijn zou moeten worden verlengd totdat de procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening, die wordt gevoerd ten behoeve van de verplaatsing van de chalets naar [vakantiepark] aan de [adres] te [plaats], is afgerond. De rechtbank acht de gestelde termijn van om aan de aanschrijving te voldoen niet onredelijk, en neemt daarbij in aanmerking dat de last onder dwangsom bij besluit van 9 juni 2005 is opgelegd, en verweerder de begunstigingstermijn bij besluiten van 21 december 2007 en 22 mei 2008 heeft verlengd tot uiteindelijk 1 maart 2009. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving dient te worden afgezien. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. S. Verheijen, mr. M.P. de Valk en mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst. Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.