
Jurisprudentie
BJ1491
Datum uitspraak2009-02-18
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers58050/ HA ZA 07-268
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers58050/ HA ZA 07-268
Statusgepubliceerd
Indicatie
Sedert 2000 is [eiser] eigenaar van de (in 1978 gebouwde) woning aan de [adres] te Oostburg, gemeente Sluis (hierna: de woning). De benedenverdieping van de woning ligt lager dan de [adres] en lager dan het maaiveld. [eiser] is door de vorige eigenaar op de hoogte gesteld van wateroverlast in de benedenverdieping; toen hij het pand kocht was aldaar een noodpomp aanwezig.
2.3. De benedenverdieping van de woning is tijdens regenval in elk geval op 3 mei en op 4 juli 2005 ondergelopen. In de periode 7 juli tot 23 augustus 2005 heeft de gemeente enkele maatregelen genomen. Vervolgens is de benedenverdieping 2 augustus 2006 weer ondergelopen.
2.4. In 2008 is in opdracht van de gemeente het wegprofiel van de [adres] gewijzigd. De gemeente is voornemens de riolering in Oostburg – waaronder die in de buurt van de woning – aan te passen.
Het geschil
[eiser] vordert – na intrekking van een deel van zijn vordering – dat de rechtbank de gemeente bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
tot betaling van € 6.659,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, en tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 384,--;
tot het aanleggen van een afvoerleiding die het water vanaf de dakgoten van de woning afvoert naar een door de gemeente aan te leggen leiding die uitmondt in de dichtst bijgelegen sloot, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat de gemeente daarmee binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis in gebreke blijkt,
een en ander met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding
Uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
58050 / HA ZA 07-268
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 58050 / HA ZA 07-268
Vonnis van 18 februari 2009
in de zaak van
[Eiser],
wonende te Oostburg,
eiser,
advocaat mr. J.B. de Meester, gevestigd te Goes,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SLUIS,
zetelend te Oostburg,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. IJdema, gevestigd te Middelburg.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 5 september 2007
het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2007
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek
de akte van [eiser]
de pleidooien.
De feiten
Sedert 2000 is [eiser] eigenaar van de (in 1978 gebouwde) woning aan de [adres] te Oostburg, gemeente Sluis (hierna: de woning). De benedenverdieping van de woning ligt lager dan de [adres] en lager dan het maaiveld. [eiser] is door de vorige eigenaar op de hoogte gesteld van wateroverlast in de benedenverdieping; toen hij het pand kocht was aldaar een noodpomp aanwezig.
2.2. In 1987 is een sloot langs de [adres] gedempt. Omstreeks 2003 werd de berm langs deze weg grotendeels opnieuw aangelegd. Een jaar later is in die berm een greppel gegraven.
2.3. De benedenverdieping van de woning is tijdens regenval in elk geval op 3 mei en op 4 juli 2005 ondergelopen. In de periode 7 juli tot 23 augustus 2005 heeft de gemeente enkele maatregelen genomen. Vervolgens is de benedenverdieping 2 augustus 2006 weer ondergelopen.
2.4. In 2008 is in opdracht van de gemeente het wegprofiel van de [adres] gewijzigd. De gemeente is voornemens de riolering in Oostburg – waaronder die in de buurt van de woning – aan te passen.
Het geschil
[eiser] vordert – na intrekking van een deel van zijn vordering – dat de rechtbank de gemeente bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
tot betaling van € 6.659,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, en tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 384,--;
tot het aanleggen van een afvoerleiding die het water vanaf de dakgoten van de woning afvoert naar een door de gemeente aan te leggen leiding die uitmondt in de dichtst bijgelegen sloot, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat de gemeente daarmee binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis in gebreke blijkt,
een en ander met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding
3.2. [eiser] stelt dat viermaal (naast de onder 2.3 genoemde data ook op 6 augustus 2005) de benedenverdieping van de woning is ondergelopen als gevolg van onrechtmatig handelen van de gemeente, zodat die daarvoor aansprakelijk is. Zij dient de schade te vergoeden en maatregelen ter voorkoming van verdere overlast te nemen.
3.2.1. De wateroverlast was het gevolg van een onjuist profiel van de [adres], dat (in samenhang met de verdere inrichting rond de [adres]) tot overvloedig afstromend water naar de benedenverdieping van de woning leidde. Daarnaast was en is sprake van onvoldoende capaciteit (en dus onvoldoende onderhoud en beheer) van de riolering; sinds het dempen van de sloot (in 1987) en het aansluiten door een aantal bewoners van hun drainage op het rioolstelsel (het betreft een gemengd stelsel) is er te weinig bergingscapaciteit. Water stroomt rechtstreeks naar de woning, en voorts komt er water (terug) uit de rioolputten. Onjuist is dat op de dagen van de overlast sprake was van extreme regenval. [eiser] verwijst naar een door hem overgelegd deskundigenrapport en naar passages uit de rapportage van Royal Haskoning. De riolering ter plaatste voldoet niet aan de zgn. CIW-basisinspanning, de pompcapaciteit van het rioolgemaal is te laag en de rioolput bij [eiser] ligt op tegenschot. Er is sprake van meer afstromend water dan [eiser] in redelijkheid diende te accepteren.
3.2.2. De gemeente heeft zich de problemen aangetrokken: na de derde overstroming heeft zij maatregelen genomen. Die maatregelen waren onvoldoende: de benedenverdieping is opnieuw ondergelopen. Lopende de procedure heeft de gemeente het afschot van de [adres] aangepast en er zijn werkzaamheden aan het rioolstelsel gepland, zulks op basis van een advies van Royal Haskoning. Met de erkenning van de noodzaak van die maatregelen/werkzaamheden heeft de gemeente erkend toerekenbaar onrechtmatig jegens [eiser] te hebben gehandeld.
3.2.3. [eiser] vordert vergoeding van schade, bestaande uit kosten van schilderswerk, beredderings- en ontruimingskosten (in juli en augustus 2005 en in augustus 2006), en aanschafkosten van materiaal en van een tweede pomp. De schade is voor het eerst in 2005 opgetreden; de vordering is niet verjaard.
3.2.4. [eiser] stelt voorts dat de gemeente - ter voorkoming van verdere overstromingen – gehouden is de hemelwaterafvoer van het dak van de woning van het riool af te koppelen (zodat de druk op het riool wordt verminderd) en een afvoer te realiseren naar de dichtst bijgelegen sloot. De door [eiser] geplaatste (tweede) pomp kan dan weg
4.2.5. Tenslotte vordert [eiser] vergoeding van de kosten van door zijn gemachtigde daadwerkelijk verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden; de hoogte daarvan stelt hij op basis van het rapport Voor-werk vast.
3.3. De gemeente stelt niet onrechtmatig te hebben gehandeld en dus niet aansprakelijk te zijn voor de gestelde schade als gevolg van de onder 2.3 genoemde wateroverlast (van overlast op 6 augustus 2006 weet zij niets) en niet gehouden te zijn tot de door [eiser] gevorderde maatregelen.
3.3.1. De door [eiser] ervaren overlast hangt samen met het feit dat de (benedenverdieping van) de woning lager ligt dan het omringende maaiveld, waardoor water daarheen stroomt. Het risico van laag wonen ligt bij de bewoner, niet bij de gemeente. [eiser], althans zijn perceel, is gehouden afstromend water van naburige percelen op te vangen (art. 3:58 BW). [eiser] dient zelf op zijn perceel maatregelen nemen. Het verleggen van de afvoer vanaf het dak kan zo’n maatregel zijn. [eiser] kan die maatregel niet van de gemeente vragen; de gemeente is slechts gehouden tot maatregelen in het door haar beheerde openbare domein. Ook de aanschaf van een (extra) pomp is zo’n maatregel. Al daarom kan [eiser] van de aanschafkosten geen vergoeding van de gemeente vorderen.
3.3.2. De gemeente betwist dat het riool onvoldoende is en/of onvoldoende is onderhouden. Zij verwijst naar rapportage van Royal Haskoning. De combinatie van straat en rioolstelsel voldoet aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Dat betekent dat statistisch gezien eens in de twee jaar een bui voorkomt waarbij de capaciteit van de riolering wordt overschreden en er sprake kan zijn van “water op straat” (en mogelijk in de – lager gelegen – benedenverdieping van de woning). De wateroverlast bij [eiser] vond plaats toen sprake was van hevige regenval. Daarvan valt de gemeente dan geen verwijt te maken. Dat de riolering niet aan de CIW-basisinspanning voldoet is juist, maar niet relevant. Bedoelde inspanning heeft betrekking op het voorkomen van vuilemissie in het oppervlaktewater (die aanwezig is omdat het riool ook afvalwater afvoert) en niet op de afvoercapaciteit van regenwater. De gemeente betwist ook dat het door [eiser] gestelde tegenschot de afvoercapaciteit beïnvloedt.
Voor zover het dempen van de sloot als grond voor de overlast wordt opgevoerd, is de vordering verjaard. De gestelde schade – wijziging in de loop en hoeveelheid van het over het perceel van [eiser] afstromend water – is toen meteen ontstaan en toen ving ook de termijn aan waarbinnen opheffen en vergoeding kon worden gevorderd. De door de gemeente rondom de woning aangebrachte wijzigingen genoemd in 2.2 zijn niet onrechtmatig; de oorzaak van de wateroverlast is gelegen in de lage ligging van de woning, en de wijzigingen hebben geen (extra) overlast doen ontstaan.
3.3.3. De gemeente meent niet verplicht te zijn om de weg en/of de riolering aan te passen. Toch heeft zij de onder 2.3 en 2.4 genoemde maatregelen genomen. Overigens had zij in augustus 2005 de drempel hoger willen maken, maar uit vrees voor beschadiging van zijn auto wilde [eiser] dat niet. De gemeente nam deze maatregelen uit welwillendheid; de gemeente erkent daarmee niet dat zij onrechtmatig handelt/handelde voordat zij die aanpassingen uitvoerde/uitvoert.
3.3.4. Subsidiair betwist de gemeente de hoogte van de gestelde schade.
De beoordeling
4.1. Het beroep op verjaring, gebaseerd op art. 3:314, eerste lid BW – dat betrekking heeft op vorderingen tot opheffing van een onrechtmatige toestand – faalt. [eiser] vordert geen opheffing van de door hem onrechtmatig geachte demping (in 1987) van een sloot; de vordering tot aanpassing van de hemelwaterafvoer van zijn woning kan niet zo worden gezien. Voor zover de gemeente bedoelde ook ten aanzien van de vordering tot vergoeding van schade een beroep op verjaring te doen, moet ook dat worden verworpen. De gevorderde schade betreft feitelijke schade aan (de benedenverdieping van) de woning. Met die schade kon [eiser] niet eerder dan toen deze intrad bekend zijn. De oudste gestelde schade is op 3 mei 2005 ingetreden, terwijl de rechtsvordering tot vergoeding is ingesteld op 6 juni 2007. Gelet op de verjaringstermijn van vijf jaar (art. 3:310, eerste lid BW) was die vordering toen niet verjaard.
4.2. Nu lopende de procedure het profiel van de [adres] is aangepast, zal de (door [eiser] gehandhaafde) vordering tot aanpassing van de hemelwaterafvoer van de woning zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van de gemeente, bestaande uit het in stand houden van een onvoldoende, althans onvoldoende onderhouden gemeentelijke riolering. Het in stand houden van een dergelijke riolering is een publieke taak van de gemeente; als de gemeente daarin tekort schiet – en in die zin onrechtmatig jegens een burger handelt – kan die burger vorderen dat de gemeente die publieke taak op een juiste manier uitoefent. Die juiste wijze moet dan wel betrekking hebben op de betreffende publieke taak. [eiser] zou dus – als vast zou staan dat de gemeentelijke riolering ondeugdelijk is – aanpassing van die riolering kunnen vorderen. Het kan dan alleen gaan om de gemeentelijke riolering, niet de particuliere (vuil-)waterafvoeren die op de gemeentelijke riolering aansluiten. [eiser] vordert echter dat laatste; hij vordert dat de gemeente, nu zij naar hij stelt niet een voldoende gemeentelijke riolering in stand houdt, op haar kosten zijn ([eiser]s) particuliere hemelwaterafvoer dient aan te passen (en die van de gemeentelijke riolering dient af te koppelen). Daarmee wordt aan de gemeente een eis gesteld die aan haar – nog los van de vraag of de gemeente in dat geval wel onrechtmatig jegens [eiser] handelt – niet kan worden gesteld. De vordering moet worden afgewezen.
4.3.1 Dan resteert de door [eiser] gevorderde vergoeding van schade. De door [eiser] gestelde schade is opgetreden voordat het profiel van de [adres] werd aangepast. Het door [eiser] gestelde onrechtmatige handelen van de gemeente bestaat uit de combinatie van het in stand houden van een onjuist wegprofiel en het in stand houden van een onvoldoende riolering (een gemengd stelsel met te weinig capaciteit), terwijl er voorts rondom de woning werkzaamheden zijn verricht, die de afstroom van water naar de woning hebben doen toenemen.
4.3.2. Het perceel van [eiser] en dat van de gemeente waarop de [adres] is aangelegd zijn naburige percelen. Op de bevoegdheden en verplichtingen van [eiser] en de gemeente als eigenaars van deze percelen is titel 4 van boek 5 BW van toepassing. Nu het perceel van [eiser] lager gelegen is dan de directe omgeving, zal dat perceel het water dienen op te vangen dat van nature van de omringende hogere percelen - waaronder dat van de gemeente – afstroomt (art. 5:38 BW). In de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over hun percelen stromend water mogen partijen niet in zodanige mate of op zodanige wijze wijziging aanbrengen, dat deze jegens de andere partij onrechtmatig is (art. 5:39 BW). In casu heeft de gemeente op haar perceel de [adres] (met een bepaald wegprofiel) aangelegd. Doordat daardoor meer verhard oppervlak ontstond, heeft dat invloed gehad op de afstroom van het water naar het perceel dat thans van [eiser] is. Vast staat evenwel dat die aanleg plaats vond voordat de woning werd gebouwd. Deze wijziging kan dus niet jegens [eiser] (dan wel de toenmalige eigenaar van het thans aan [eiser] toebehorende perceel) onrechtmatig zijn geweest. Toen de woning werd gebouwd, diende met de afstroom van (regen-)water vanaf de [adres] rekening te worden gehouden. Dat lijkt ook te zijn gebeurd: in de woning was bij aankoop door [eiser] een pomp aanwezig. Dat het dempen van de sloot invloed op de afstroom heeft gehad is door [eiser] onvoldoende onderbouwd; dat sedert dat dempen (in 1987) wijziging in de afstroom heeft plaatsgevonden heeft [eiser] immers niet gesteld. Voor zover de schade door afstroom van regenwater als gevolg van de aanwezigheid en het profiel van de [adres] is ontstaan, kan de gemeente daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld.
4.3.3. [eiser] stelt echter ook dat de afstroom van (regen-)water naar de woning is toegenomen omdat als gevolg van werkzaamheden langs de [adres] en aansluiting van diverse drainages op de riolering, de afvoerputten cq. de riolering het regenwater niet meer kon(den) verwerken (er kwam zelfs water uit de putten terug). Kern van deze stelling is dat de capaciteit van de (gemeentelijke) riolering onvoldoende is. Ook ten aanzien van de hier gestelde, vermeerderde afstroom van water dient de verhouding tussen partijen te worden gezien als een burenverhouding. Dat betekent dat moet worden bezien of de gemeente op een jegens [eiser] onrechtmatige wijze wijziging heeft aangebracht in de hoeveelheid van het van haar perceel (met daarop de [adres]) naar de woning afstromend water. De stellingen van [eiser] in dat perspectief beziend, luidt het verwijt dat hij de gemeente maakt als volgt: zij heeft haar publieke taak, inhoudend dat zij zorgt voor een, ook gelet op een toenemende hoeveelheid afvoerwater, voldoende riolering, verzaakt. Daardoor werd, nu die riolering de toegenomen hoeveelheid water niet kon verwerken, de afstroom naar de woning vergroot. De gemeente heeft aldus in de stelling van [eiser] niet zelf de afstroom van haar perceel naar de woning gewijzigd, maar zij zou als verantwoordelijke voor de gemeentelijke riolering, op die gewijzigde afstroom onvoldoende adequaat hebben gereageerd, en dat zou jegens [eiser] onrechtmatig zijn.
4.3.4. Deze stelling van [eiser], aldus uitgelegd, wordt door de rechtbank op grond van het navolgende verworpen. [eiser] heeft niet gesteld dat de gemeente voorafgaand aan de eerste overstroming in de woning (op 3 mei 2005) van een gewijzigde afstroom van water van haar perceel naar de woning op de hoogte was of dat had moeten zijn. Vast staat dat de gemeente op de eerste melding van de overstroming heeft gereageerd: zij heeft in augustus 2005 een drempel en het trottoir aangepast. De aanpassingen hebben niet onredelijk lang op zich laten wachten. Dat tussentijds nog één (of, zoals [eiser] stelt, twee) overstromingen hebben plaatsgevonden, kan de gemeente niet worden verweten. Gesteld noch gebleken is dat van de door de gemeente in augustus 2005 genomen maatregelen van aanvang af duidelijk was dat zij onvoldoende waren. Van belang is ook dat op aandringen van [eiser] de drempel lager is gemaakt dan de gemeente noodzakelijk achtte. Ook van [eiser] mocht worden verwacht – gelet op zijn uit art. 5:38 BW voortvloeiende verplichting – dat hij zelf iets deed om schade als gevolg van de vergrote afstroom te voorkomen of te beperken. Toen de benedenverdieping in augustus 2006 – ondanks de maatregelen van 2005 – opnieuw onderliep, heeft hij dat ook gedaan: hij heeft een extra pomp geïnstalleerd. De gemeente was intussen bezig met – meer omvattender – onderzoek naar knelpunten in de riolering en heeft zich laten adviseren over aanpassing van het wegprofiel. Na augustus 2006 is de benedenverdieping van de woning niet meer overgestroomd. Gelet op deze feitelijke gang van zaken – en met name op de diverse acties die de gemeente heeft ondernomen – kan niet worden gezegd dat de gemeent niet adequaat op de door [eiser] ervaren wateroverlast heeft gereageerd.
4.3.5. De gemeente heeft dus niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
4.4. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht: € 300,--
- salaris advocaat € 2.260,-- (5,0 x tarief II, € 452,--)
Totaal € 2.560,--.
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 2.560,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.