
Jurisprudentie
BJ1479
Datum uitspraak2009-06-18
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620203-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620203-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Witwassen, ontvankelijkheid OM, redelijke termijn, bewijs, alternatieve verklaring, strafmaatmotivering
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht – Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620203-06 (P)
Tegenspraak
Datum uitspraak: 18 juni 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [adres]
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden op de zitting van 4 juni 2009, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, advocaat te Almere.
Tijdens de behandeling hebben de officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006, te Almere, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) bankbiljet(ten)/geld (in totaal 85.595,59 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van die/dat voornoemd(e) voorwerp(en), gebruik gemaakt, terwijl hij (telkens) wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het/die
voorwerp(en) (onmiddellijk of middellijk) afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006, te Almere, althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) bankbiljet(ten)/geld (in totaal 85.595,59 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) bankbiljet(ten)/geld (in totaal 85.595,59 euro), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is derhalve geldig.
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, aangezien de berechting van verdachte niet binnen de redelijke termijn van twee jaar heeft plaatsgevonden. In de onderhavige strafzaak heeft geen zodanig onderzoek plaatsgevonden welke het lange tijdsverloop rechtvaardigt.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden, rekening met de navolgende feiten en omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank vangt bedoelde termijn aan op 27 juni 2006, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden, bij welke aanhouding bij verdachte een geldbedrag van € 10.830,-- is aangetroffen en onder hem in beslag is genomen. Verdachte heeft eerst aan die handelingen in redelijkheid de verwachting kunnen ontlenen dat het openbaar ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen.
De rechtbank overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn in de regel leidt tot een strafvermindering van 5-10%. Alleen in uitzonderingsgevallen kan dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. De rechtbank acht weliswaar de termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden onwenselijk lang, doch, mede gelet op de aard en de ernst van het ten laste gelegde, niet zodanig lang dat daaraan de vergaande consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verbonden moet worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens niet gebleken van een zodanige tekortkoming in het onderzoek of van een zodanige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde dat het openbaar ministerie op grond daarvan niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn vervolging. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
De rechtbank zal, gelet op het hiervoor overwogene en voor zover de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard en verdachte strafbaar is, bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met het onwenselijk lange tijdsverloop, in die zin dat zij bij een mogelijk op te leggen straf een strafvermindering als hiervoor omschreven zal toepassen.
3.4 Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft gesteld dat ondanks dat verdachte sinds 30 mei 2005 bijna geen legale inkomsten meer had, hij veel geld heeft uitgegeven in de ten laste gelegde periode. De enige verklaring die verdachte over legale inkomsten heeft gegeven, is de winst van € 24.000,- bij Holland Casino. Verklaringen van verdachte over wat hij met dit geld gedaan zou hebben blijken niet te kloppen (bijvoorbeeld de aankoop van zijn auto). Verdachte heeft bovendien veel meer geld uitgegeven.
De officier van justitie heeft betoogd dat het gronddelict van het witwassen het handelen in cocaïne betreft. Hij heeft hiervoor verwezen naar de op 27 juni 2006 bij de aanhouding van verdachte aangetroffen spullen, te weten versnijdingsmiddel, een digitale weegschaal, seals, een honkbalknuppel en een bedrag dat verdachte contant bij zich had (€ 10.830,-). Ook werd bij de huiszoeking op 14 november 2006 een bedrag van € 2.500,- in contanten bij verdachte thuis aangetroffen. Voorts heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van de getuigen [getuige], [[getuige] en [getuige], waaruit blijkt dat zij allen cocaïne hebben gekocht bij verdachte. Getuige [getuige] heeft voorts verklaard meegewerkt te hebben aan schijntransacties via verdachtes bankrekening. Ook heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van de overburen van verdachte, [getuige] en [getuige], die het was opgevallen dat verdachte niet werkt maar dat hij toch altijd nieuwe spullen heeft.
Voor zover niet voldoende aannemelijk is dat het gronddelict het handelen in drugs betreft, kan het gronddelict tevens het niet doen van belastingaangifte ter zake van inkomsten uit gokken zijn. Dit feit is een misdrijf op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ten aanzien van het door de verdachte geschetste scenario dat hij zijn geld heeft verdiend met gokken heeft de officier van justitie opgemerkt dat hij dit zeer onwaarschijnlijk acht. Het is een feit van algemene bekendheid dat het niet mogelijk is om in levensonderhoud te voorzien door middel van de winst die gemaakt is met gokken. Uiteindelijk trekt het casino – op de lange termijn – altijd aan het langste eind. Dit kan anders zijn als de gokker gebruik maakt van een spelsysteem, maar nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zijn geld verdiende met kansspelen, waaronder de gokautomaten, kan hiervan bij hem geen sprake zijn. Bovendien heeft verdachte, naast het eenmalig bedrag van € 24.000,-, geen enkel bewijs van het feit dat hij zoveel geld met gokken verdiend zou hebben. Ten slotte merkt de officier van justitie nog op dat niet is gebleken dat verdachte belasting heeft betaald over zijn – gestelde – winst.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is een beroepsgokker. Het geld dat hij heeft uitgegeven in de ten laste gelegde periode heeft hij verdiend met het gokken. In tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie betoogt is dit wel degelijk mogelijk. Per saldo maakt het casino uiteraard winst, maar dit wil niet zeggen dat verdachte geen winnaar kan zijn. De raadsman heeft verzocht om een deskundige te horen als hierover twijfel bestaat.
In de periode van 1 januari 2006 tot en met 25 juli 2006 heeft verdachte 14 keer Holland Casino bezocht. De winst die gemaakt wordt met het gokken kan niet achteraf worden getraceerd, tenzij deze giraal wordt geboekt op de rekening van de gokker in kwestie. Het kan verdachte derhalve niet worden tegengeworpen dat hij geen bonnetjes over kan leggen. Bovendien heeft verdachte ten minste één winstbedrag aannemelijk gemaakt, namelijk de € 24.000,- waar de officier van justitie aan refereert.
Kortom, er is sprake van een aannemelijk alternatief scenario. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
Voorts heeft de raadsman benadrukt dat verdachte altijd heeft ontkend dat hij zich bezig hield met drugshandel. De verklaring van [[getuige] is, weliswaar niet onder ongeoorloofde, maar wel onder druk afgelegd. Verder weet verdachte niet waar het versnijdingsmiddel, dat bij zijn aanhouding op 27 juni 2006 is aangetroffen, vandaan komt. De seals en de honkbalknuppel heeft iemand anders waarschijnlijk in zijn auto laten liggen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen doordat hij een aanmerkelijke hoeveelheid geld verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet heeft terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit een misdrijf. Voor de bewezenverklaring hiervan is het voldoende dat het geld afkomstig is van enig misdrijf. Niet vereist is dat wordt vastgesteld welk misdrijf precies aan het geld ten grondslag ligt.
Bij de aanhouding van verdachte op 27 juni 2006 hebben verbalisanten gezien dat verdachte een aantal spullen uit het raam van zijn auto gooide. Later bleek dit onder andere versnijdingsmiddel en een digitale weegschaal te zijn. Verdachte had daarnaast een groot bedrag, € 10.830,- , in contanten bij zich. Ook werden er seals en een honkbalknuppel in zijn auto aangetroffen.
Getuige [[getuige] en [[getuige] hebben verklaard dat zij cocaïne hebben gekocht bij verdachte. [getuige] maakte daarvoor vanaf begin 2005 via de girofoon bedragen over naar verdachte. [getuige] heeft in 2006 een keer of 10 cocaïne gekocht bij verdachte en daarvoor per keer € 50,- betaald. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij sinds het begin van 2005 cocaïne heeft gekocht bij verdachte. Daarnaast heeft hij meegewerkt aan schijntransacties via verdachtes bankrekening.
De overburen van verdachte, [getuige] en [getuige], hebben verklaard dat verdachte niet werkte en toch altijd nieuwe spullen had. Ook heeft hij zijn hele huis laten verbouwen. Verder viel het hen op dat verdachte op alle tijden van de dag of nacht een korte tijd weg ging.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat verdachte in de ten laste gelegde periode zijn inkomen verdiende met het handelen in drugs. Verdachte wist derhalve dat het geld dat hij uitgaf afkomstig was van enig misdrijf. De verklaring van verdachte dat hij zijn inkomen verdiende met gokken acht de rechtbank niet aannemelijk. Echter, ook als daarvan sprake is wist verdachte dat het geld dat hij uitgaf afkomstig was van enig misdrijf. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij over de winst die hij maakte met het gokken geen belasting heeft afgedragen.
De rechtbank passeert het verzoek van de raadsman tot het horen van een deskundige, aangezien niet is voldaan aan het noodzakelijkheidscriterium.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006 te Almere, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens voorwerpen, te weten bankbiljetten/geld verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij telkens wist dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
6. De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn evenmin feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
7. De oplegging van straf of maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het handelen in drugs een ontwrichtende werking op de maatschappij heeft. Drugs hebben een sterk negatieve invloed op de personen die het gebruiken en het gebruik zet deze personen tevens aan tot het plegen van misdrijven om de verslaving te kunnen betalen. Een gevangenisstraf is daarom noodzakelijk. Bij de bepaling van de omvang van de gevangenisstraf is de officier van justitie uitgegaan van de daarvoor geldende richtlijn van het openbaar ministerie waarin een gevangenisstraf van twee maanden wordt geadviseerd. Vervolgens heeft hij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Voor de overschrijding van de redelijke termijn heeft de officier van justitie een aftrek van 10% toegepast en voor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht een aftrek van 1/3 deel. De officier van justitie heeft de gevorderde gevangenisstraf derhalve berekend op 36 dagen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Voor zover het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, heeft de raadsman aangegeven dat een gevangenisstraf te zwaar is. Verdachte heeft zijn leven weer op de rit. Hij werkt via een uitzendbureau. Deze stijgende lijn wordt onderbroken als hij nu zou moeten vastzitten. Bovendien heeft verdachte al 10 maanden vastgezeten voor drugshandel. Met betrekking tot deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Als verdachte destijds ook voor dit feit veroordeeld was, had hij wellicht een langere periode vastgezeten. Dit had voor hem minder impact gehad. Voorts moet bij de strafbepaling rekening gehouden worden met de overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte heeft lange tijd onnodig in onzekerheid verkeerd over de vervolging ten aanzien van dit feit.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf, de vaststelling en de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte over een lange periode groot financieel voordeel heeft genoten van een strafbaar feit dat een sterk ontwrichtende werking op de maatschappij heeft. Drugs hebben immers een grote negatieve invloed op het leven van de personen die het gebruiken en het gebruik zet deze personen aan tot het plegen van misdrijven om de verslaving te kunnen betalen. Hiervan ondervindt de maatschappij veel hinder en schade.
De rechtbank heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, bij het bepalen van de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 mei 2009.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de na te noemen straf passend.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgenomen op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juni 2009 overweegt de rechtbank het navolgende.
Met betrekking tot de voorwerpen waar conservatoir beslag op rust op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering zal de rechtbank zich onthouden van een beslissing. Met betrekking tot de overige voorwerpen zal de rechtbank zich tevens onthouden van een beslissing, nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard afstand te doen van deze voorwerpen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 27, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
9. BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is daarom strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 dagen.
De tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. M.A. Pot en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Schoo, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2009.