Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1475

Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers: AWB 08/4268
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling van verloftegoed. Verloftegoed van 2001 is niet vervallen, omdat bestuursorgaan tot en met 2005 geen uitvoering heeft gegeven aan de beleidsregel dat verlof dient te worden opgenomen in het jaar waarin het is opgebouwd. Bovendien is sprake van een rechtens te honoreren toezegging dat verloftegoed niet als vervallen zou worden beschouwd.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/4268 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 13 mei 2009 inzake [naam], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. D.A.A.M. Mijland, tegen het dagelijks bestuur van WNO-bedrijven, h.o.d.n. Breed, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 13 februari 2008. 2. Procesverloop Bij besluit van 15 juni 2007 heeft [A], senior adviseur P&O bij Breed, eiser meegedeeld dat hij over het jaar 2001 geen recht (meer) heeft op verlof. Bij het bestreden besluit heeft de Algemeen Directeur namens verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tevens is eisers op dat moment geldende verlofrecht tot en met 2008 vastgesteld op 263 (400-137) + 238 (saldo 2008) = 501 uur. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Bij besluit van 18 september 2008 heeft verweerder het bestreden besluit bekrachtigd. Naar de door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is – gevoegd met eisers beroep met registratienummer AWB 08/1489 AW) – behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 maart 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.E.A.J. Oerlemans, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.P.J. Rubens, advocaat te Boven-Leeuwen. 3. Overwegingen De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat de vaststelling van eisers verlofrecht van 2002 tot en met 2008 betreft, een primair besluit behelst. Het beroepschrift zal worden doorgezonden naar verweerder teneinde dit in zoverre als bezwaarschrift te behandelen. De rechtbank is van oordeel dat de Algemeen Directeur niet bevoegd was om het bestreden besluit te nemen, omdat hij het primaire besluit had moeten nemen, gegeven het feit dat de senior adviseur P&O hiertoe niet bevoegd was, en vervolgens, gelet op artikel 10:3, derde lid, van de Awb, niet meer bevoegd was om het bestreden besluit te nemen. Het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het verloftegoed over het jaar 2001, moet om die reden worden vernietigd. Het beroep is dan ook gegrond. Nu echter verweerder bij besluit van 18 september 2008 het bestreden besluit heeft bekrachtigd, zal de rechtbank bezien of er aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit in stand te laten. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser over het jaar 2001 geen recht (meer) heeft op verlof. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen. Eiser heeft op 18 december 2000 aangegeven dat hij per 31 december 2000 een verloftegoed van 137 uren heeft. Bij besluit van 26 februari 2001 zijn deze uren aan eiser uitbetaald. Bij brief van eisers toenmalige gemachtigde, mr. D.A.A.M. Nijland, van 14 januari 2008 is bevestigd dat per 31 december 2000 geen verlofsaldo resteert. Dit is nogmaals bevestigd in het beroepschrift van 18 maart 2008. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat er van het jaar 2000 nog een verloftegoed van 105 uren resteerde, zoals eiser ter zitting heeft gesteld onder verwijzing naar de verlofkaart van het jaar 2001. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat op 1 januari 2001 geen verloftegoed van voorgaande jaren resteerde. Uit de verlofkaart over het jaar 2001 blijkt dat het voor het jaar 2001 opgebouwde aantal verlofuren 224 uren bedraagt en dat eiser in dat jaar 128 verlofuren heeft opgenomen. Hieruit volgt dat van het jaar 2001 een verloftegoed van (224 – 128=) 96 uren resteert. In het bestreden besluit staat dat eiser in 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006 niet heeft voldaan aan de beleidsregel dat verlof dient te worden opgenomen in het jaar waarin het is opgebouwd. Verweerder heeft echter ten aanzien van eiser tot en met 2005 geen uitvoering gegeven aan deze beleidsregel. Eerst de niet opgenomen verlofuren van 2006 zijn vervallen verklaard. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het restant verloftegoed van 2001 van 96 uren als vervallen te beschouwen. Bovendien is genoegzaam gebleken dat eiser door de heer [X], die destijds Directeur Industrie en Dienstverlening was, door middel van een aantekening op eisers verlofkaart van 2004 de rechtens te honoreren toezegging is gedaan dat het tot en met 2001 opgebouwde verloftegoed niet als vervallen zou worden beschouwd. Eiser mocht immers menen dat de heer [X] uit hoofde van zijn functie bevoegd was om deze toezegging, in afwijking van het ter zake geldende beleid, te doen. Wel is de rechtbank van oordeel dat de toezegging per abuis voor 2001 verlofuren is gedaan. De vermelding op de verlofkaart van 2001 van het resterende aantal verlofuren voor 2001 moet immers voor onjuist worden gehouden, aangezien daarin ten onrechte 105 resterende verlofuren voor 2000 zijn begrepen. De toezegging wordt dan ook geacht slechts te gelden voor (201 - 105=) 96 verlofuren. Ook vanwege deze toezegging bestaat er geen aanleiding om het restant verloftegoed van 2001 van 96 uren als vervallen te beschouwen. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal, doende hetgeen verweerder had behoren te doen, het primaire besluit van 15 juni 2007 herroepen en het restant verloftegoed over het jaar 2001 vaststellen op 96 uren. De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep, welke zijn begroot op € 1288 aan kosten van verleende rechtsbijstand (€ 644 voor bezwaar en € 644 voor beroep). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het verloftegoed over het jaar 2001; herroept het primaire besluit van 15 juni 2007 en stelt het restant verloftegoed over het jaar 2001 vast op 96 uren; veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep ten bedrage van € 1288 en wijst WNO-bedrijven aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt dat dit openbaar lichaam het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2009. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 13 mei 2009