
Jurisprudentie
BJ1467
Datum uitspraak2009-07-03
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/800659-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/800659-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank spreekt drie verdachten van een bedrieglijke bankbreuk, gepleegd in Polen en in Nederland, vrij. Door de officier van justitie was ten aanzien van de verdachten werkstraffen en een geldboetes geeist.
Betrokkenen werden er onder meer van verdacht dat zij ten tijde van een tweetal faillissementen onder meer rekening-courant verhoudingen ten nadele van de schuldeisers in het faillissement hebben geherstructureerd. Naar oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat deze herstructureringen hebben geleid tot de benadeling van de schuldeisers in het faillissement.
Zie ook uitspraken BJ1476 en BJ1485.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/800659-06
Uitspraak d.d. 3 juli 2009
Tegenspraak / dnip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte B],
geboren te [plaats, 1966],
wonende te [adres],
raadsman: mr. Veen, advocaat te Utrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 en 6 november 2008 en 3 en 4 juni 2009.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2003 tot en met 18 mei 2004 te Ulft
en/of Zelhem en/of Terborg en/of Eibergen en/of Duiven en/of Lochem en/of
gemeente Gendringen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [verdacht bedrijf A] B.V. en/of [verdachte A] en/of [verdachte D] en/of [verdachte C] en/of met een ander en/of andere (rechts)perso(o)nen,
althans alleen, als (feitelijk) bestuurder(s) van een rechtspersoon, de
besloten vennootschap [dochteronderneming A] B.V., welke besloten
vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen op 27
januari 2004 in staat van faillissement was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die
rechtspersoon ([dochteronderneming A] BV), lasten heeft verdicht en/of
(een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft
onttrokken en/of enig goed hetzij om niet hetzij beneden de waarde heeft
vervreemd en/of ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip
waarop hij, verdachte, wist dat het faillissement niet meer kon worden
voorkomen meerdere, althans een van de schuldeisers op enige wijze heeft
bevoordeeld of bevoordeelt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) in genoemde periode:
- de rekening-courant verhoudingen, althans de intercompany-vorderingen en/of
intercompany-schulden van [dochteronderneming A] BV met [verdacht bedrijf A] B.V.
en/of [dochterond[dochteronderneming B]eming B] Enschede B.V.en/of [dochteronderneming C] BV
en/of [verdachte A] Vastgoed BV en/of [dochteronderneming E] BV geherstructureerd en/of
verrekend en/of gecompenseerd,
althans meerdere, althans een van de gelieerde en/of hiervoor genoemde
(rechts)perso(o)n(en) bevoordeeld door de vordering(en) van [dochteronderneming A] BV op meerdere, althans een van de gelieerde en/of hiervoor genoemde
(rechts)perso(o)nen (boekhoudkundig) af te boeken op de schulden van [dochteronderneming A] Bv aan meerdere,
althans een van deze gelieerde en/of hiervoor genoemde (rechts)perso(o)n(en),
althans die genoemde vorderingen om niet over te dragen en/of over te geven
en/of om niet te vervreemden aan hiervoor genoemde gelieerde
rechtsperso(o)n(en) en/of
- meerdere, althans een crediteur(en) (de zogenaamde meeverhuizers) van [dochteronderneming A] BV, waaronder [crediteur A] BV en/of [crediteur B] en/of [crediteur C] en/of [crediteur D] en/of [crediteur E] BV
drukkerij en/of [crediteur F] en/of [crediteur G] en/of [crediteur H] en/of
[crediteur I] en/of [crediteur J] en/of [crediteur K], bij
voorrang betaald en/of buiten medeweten van de curator en/of buiten de
boedel om na faillissement betaald
en/of deze betaling (telkens) te verrichten ten nadele van de overige
crediteur(en) (de zogenaamde pechhebbers) van [dochteronderneming A] BV
en/of
- aangegeven, althans bewerkstelligd dat meerdere, althans een crediteur(en)
(waaronder [crediteur L] en/of [crediteur M] en/of [crediteur N] en/of [crediteur O] BV en/of Burgerlijk Maatschap [crediteur P]) van [dochteronderneming A] BV hun facturen bevattende gemaakte kosten ten faveure
van [dochteronderneming A] BV, op naam van een andere/gelieerde BV van
de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] (waaronder [verdachte A] Vastgoed BV en/of [dochteronderneming F] BV en/of [verdac[verdacht bedrijf A] BV) zette(n) en/of
(vervolgens) deze andere/gelieerde BV deze facturen laten betalen en/of
- in of omstreeks de maand oktober 2003 alle debiteuren en/of intercompany
vorderingen en/of rekeningcourant-vorderingen van [dochteronderneming A]
BV door middel van een akte van verpanding in pand gegeven aan de [bank]
en/of
- een tweede pandrecht gevestigd door pandgever [dochteronderneming A] BV
op de uitkeringen krachtens de bedrijfsongevallenverzekering en
brandverzekering ten gunste van de pandnemers Burgelijk maatschap [crediteur P] en/of [crediteur O] BV en/of
- een hoeveelheid goederen vallende in de (failliete) boedel van [dochteronderneming A] BV vanuit Nederland naar de Oekraine laten vervoeren en/of
verkocht en/of goederen vallend in de (failliete) boedel in het buitenland
(waaronder Roemenië) gehouden en/of laten staan, althans uit de boedel
onttrokken zonder dit aan de curator in voornoemd faillissement te melden;
343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS dat
[verdacht bedrijf A] BV en/of [verdachte A] en/of [verdachte D] en/of [verdachte C] in of
omstreeks de periode van 01 juni 2003 tot en met 18 mei 2004 te Ulft en/of
Zelhem en/of Terborg en/of Eibergen en/of Duiven en/of Lochem en/of gemeente
Gendringen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [verdacht bedrijf A] B.V. en/of [verdachte A] en/of [verdachte D] en/of [verdachte C] en/of met een ander en/of andere (rechts)perso(o)nen,
althans alleen, als (feitelijk) bestuurder(s) van een rechtspersoon, de
besloten vennootschap [dochteronderneming A] B.V., welke besloten
vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen op 27
januari 2004 in staat van faillissement was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die
rechtspersoon ([dochteronderneming A] BV), lasten heeft verdicht en/of
(een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft
onttrokken en/of ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip
waarop hij, verdachte, wist dat het faillissement niet meer kon worden
voorkomen meerdere, althans een van de schuldeisers op enige wijze heeft
bevoordeeld of bevoordeelt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) in genoemde periode:
- de rekening-courant verhoudingen, althans de intercompany-vorderingen en/of
intercompany-schulden van [dochteronderneming A] BV met [verdacht bedrijf A] B.V.
en/of [dochterond[dochteronderneming B]eming B] Enschede B.V.en/of [dochteronderneming C] BV
en/of [verdachte A] Vastgoed BV en/of [dochteronderneming E] BV geherstructureerd en/of
verrekend en/of gecompenseerd,
althans meerdere, althans een van de gelieerde en/of hiervoor genoemde
(rechts)perso(o)n(en) bevoordeeld door de vordering(en) van [dochteronderneming A] BV op meerdere, althans een van de gelieerde en/of hiervoor genoemde
(rechts)perso(o)nen (boekhoudkundig) af te boeken op de schulden van [dochteronderneming A] Bv aan meerdere,
althans een van deze gelieerde en/of hiervoor genoemde (rechts)perso(o)n(en),
althans die genoemde vorderingen om niet over te dragen en/of over te geven
en/of om niet te vervreemden aan hiervoor genoemde gelieerde
rechtsperso(o)n(en) en/of
- meerdere, althans een crediteur(en) (de zogenaamde meeverhuizers) van [dochteronderneming A] BV, waaronder [crediteur A] BV en/of [crediteur B] en/of [crediteur C] en/of [crediteur D] en/of [crediteur E] BV
drukkerij en/of [crediteur F] en/of [crediteur G] en/of [crediteur H] en/of
[crediteur I] en/of [crediteur J] en/of [crediteur K], bij
voorrang betaald en/of buiten medeweten van de curator en/of buiten de
boedel om na faillissement betaald
en/of deze betaling (telkens) te verrichten ten nadele van de overige
crediteur(en) (de zogenaamde pechhebbers) van [dochteronderneming A] BV
en/of
- aangegeven, althans bewerkstelligd dat meerdere, althans een crediteur(en)
(waaronder [crediteur L] en/of [crediteur M] en/of [crediteur N] en/of [crediteur O] BV en/of Burgerlijk Maatschap [crediteur P]) van [dochteronderneming A] BV hun facturen bevattende gemaakte kosten ten faveure
van [dochteronderneming A] BV, op naam van een andere/gelieerde BV van
de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] (waaronder [verdachte A] Vastgoed BV en/of [dochteronderneming F] BV en/of [verdac[verdacht bedrijf A] BV) zette(n) en/of
(vervolgens) deze andere/gelieerde BV deze facturen laten betalen en/of
- in of omstreeks de maand oktober 2003 alle debiteuren en/of intercompany
vorderingen en/of rekeningcourant-vorderingen van [dochteronderneming A]
BV door middel van een akte van verpanding in pand gegeven aan de [bank]
en/of
- een tweede pandrecht gevestigd door pandgever [dochteronderneming A] BV
op de uitkeringen krachtens de bedrijfsongevallenverzekering en
brandverzekering ten gunste van de pandnemers Burgelijk maatschap [crediteur P] en/of [crediteur O] BV en/of
- een hoeveelheid goederen vallende in de (failliete) boedel van [dochteronderneming A] BV vanuit Nederland naar de Oekraine laten vervoeren en/of
verkocht en/of goederen vallend in de (failliete) boedel in het buitenland
(waaronder Roemenië) gehouden en/of laten staan, althans uit de boedel
onttrokken zonder dit aan de curator in voornoemd faillissement te melden
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 01 mei 2003 tot en met 18 mei 2004 te Ulft en/of Zelhem en/of
Terborg en/of Eibergen en/of Duiven en/of Lochem en/of gemeente Gendringen, in
elk geval in Nederland,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
behulpzaam is geweest door:
- een lijst met zogenaamde meeverhuizers/blijvers en/of pechhebbers op te
stellen en/of
- meerdere, althans (een) betaling(en) te verrichten aan de zogenaamde
meeverhuizers/blijvers, te weten een aantal crediteuren, waaronder [crediteur A] BV en/of [crediteur B] en/of [crediteur C] en/of
[crediteur D] en/of [crediteur E] BV drukkerij en/of [crediteur F] en/of [crediteur G] en/of
[crediteur H] en/of [crediteur I] en/of [crediteur J] en/of [crediteur K] en/of
- de boekhouding te voeren en/of de rekening-courantverhouding, althans de
intercompanyschulden onderling te verrekenen en/of te herstructureren, althans
hier een voorstel voor te doen en/of zoveel mogelijk schulden/crediteuren
(boekhoudkundig) in [dochteronderneming A] BV te stoppen/over te dragen;
artikel 48 wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
[dochteronderneming A] BV in of omstreeks de periode van 01 juni 2003 tot
en met 18 mei 2004 te Ulft en/of Zelhem en/of Terborg en/of Eibergen en/of
Duiven en/of Lochem en/of gemeente Gendringen, in elk geval in Nederland,
terwijl die vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen
van 27 januari 2004, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), lasten
heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of enig goed aan
de boedel heeft onttrokken en/of ter gelegenheid van [dochteronderneming A] BV faillissement of op een tijdstip waarop [dochteronderneming A] BV, althans verdachte wist dat het faillissement niet meer kon
worden voorkomen meerdere, althans een van zijn schuldeisers op enige wijze
heeft bevoordeeld of bevoordeelt, immers heeft [dochteronderneming A] BV,
althans verdachte toen in genoemde periode:
- de rekening-courant verhoudingen, althans de intercompany-vorderingen en/of
intercompany-schulden van [dochteronderneming A] BV met [verdacht bedrijf A] B.V.
en/of [dochterond[dochteronderneming B]eming B] Enschede B.V.en/of [dochteronderneming C] BV
en/of [verdachte A] Vastgoed BV en/of [dochteronderneming E] BV geherstructureerd en/of
verrekend en/of gecompenseerd,
althans meerdere, althans een van de gelieerde en/of hiervoor genoemde
(rechts)perso(o)n(en) bevoordeeld door de vordering(en) van [dochteronderneming A] BV op meerdere, althans een van de gelieerde en/of hiervoor genoemde
(rechts)perso(o)nen (boekhoudkundig) af te boeken op de schulden van [dochteronderneming A] Bv aan meerdere,
althans een van deze gelieerde en/of hiervoor genoemde (rechts)perso(o)n(en),
althans die genoemde vorderingen om niet over te dragen en/of over te geven
en/of om niet te vervreemden aan hiervoor genoemde gelieerde
rechtsperso(o)n(en) en/of
- meerdere, althans een crediteur(en) (de zogenaamde meeverhuizers) van [dochteronderneming A] BV, waaronder [crediteur A] BV en/of Gesink Zelhem
Transport en/of [crediteur C] en/of [crediteur D] en/of [crediteur E] BV
drukkerij en/of [crediteur F] en/of [crediteur G] en/of [crediteur H] en/of
[crediteur I] en/of [crediteur J] en/of [crediteur K], bij
voorrang betaald en/of buiten medeweten van de curator en/of buiten de boedel
om na faillissement betaald
en/of dit telkens ten nadele van de overige crediteur(en) (de zogenaamde
pechhebbers) van [dochteronderneming A] BV en/of
- aangegeven, althans bewerkstelligd dat meerdere, althans een crediteur(en)
(waaronder [crediteur L] en/of [crediteur M] en/of [crediteur N] en/of [crediteur O] BV en/of Burgerlijk Maatschap [crediteur P]) van [dochteronderneming A] BV hun facturen bevattende gemaakte kosten ten faveure
van [dochteronderneming A] BV, op naam van een andere/gelieerde BV van
de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] (waaronder [verdachte A] Vastgoed BV en/of [dochteronderneming F] BV en/of [verdac[verdacht bedrijf A] BV) zette(n) en/of
(vervolgens) deze andere/gelieerde BV deze facturen laten betalen en/of
- in of omstreeks de maand oktober 2003 alle debiteuren en/of intercompany
vorderingen en/of rekeningcourant-vorderingen van [dochteronderneming A]
BV door middel van een akte van verpanding in pand gegeven aan de [bank]
en/of
- een tweede pandrecht gevestigd door pandgever [dochteronderneming A] BV
op de uitkeringen krachtens de bedrijfsongevallenverzekering en
brandverzekering ten gusnte van de pandnemers Burgelijk maatschap [crediteur P] en/of [crediteur O] BV en/of
- een hoeveelheid goederen vallende in de (failliete) boedel van [dochteronderneming A] BV vanuit Nederland naar de Oekraine laten vervoeren en/of
verkocht en/of goederen vallend in de (failliete) boedel in het buitenland
(waaronder Roemenië) gehouden en/of laten staan, althans uit de boedel
onttrokken zonder dit aan de curator in voornoemd faillissement te melden
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), te
weten [verdachte A] en/of [verdachte D] en/of [verdachte C] feitelijk leiding gegeven
aan die verboden gedragingen;
art 341 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht
Nietigheid dagvaarding
Subsidiair is verdachte medeplichtigheid aan het onder andere door zichzelf medeplegen van bedrieglijke bankbreuk ten laste gelegd.
Immers, in de derde alinea, vierde regel e.v. staat :
'... of op een tijdstip waarop hij, verdachte, wist dat het faillissement niet meer kon worden voorkomen meerdere, althans een van de schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld of bevoordeelt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in genoemde periode ... (volgen uitvoeringshandelingen)...'
en (vervolgens) in de vijfde alinea :
'tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 mei 2003 tot en met 18 mei 2004 te Ulft ..... opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door :...(volgen medeplichtigheidshandelingen)...'
De dagvaarding is daarom in het subsidiaire onderdeel nietig wegens innerlijke tegenstrijdigheid.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
A. Standpunt verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat bij het dagvaarden van verdachte de zorgvuldigheid onvoldoende in acht is genomen.
Ten tijde van de besprekingen over een mogelijke transactie ging verdachte uit van de conceptdagvaarding, die naast het Nederlandse feit mede de Poolse feiten omvatte. Uiteindelijk heeft het Openbaar Ministerie hem niet voor de Poolse feiten gedagvaard. Het Openbaar Ministerie heeft echter wel een medeplichtigheidsvariant aan het tenlaste gelegde Nederlandse feit toegevoegd. Door deze gang van zaken is het belang van verdachte miskend. Hij had reeds in de voorfase dienen te worden geïnformeerd over de inhoud van de definitieve dagvaarding.
Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat door het Openbaar Ministerie evidente fouten zijn gemaakt. Aan verdachte is in enig stadium abusievelijk een (niet aan verdachte gerichte) dagvaarding ter zake van een levensdelict uitgereikt en bovendien heeft het Openbaar Ministerie de dagvaardingen bij verdachte aan huis uitgereikt, hetgeen in strijd was met de gemaakte afspraken.
Aan deze laatste opmerkingen heeft de raadsman geen consequenties verbonden.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat bij het dagvaarden de belangen van verdachte voldoende in acht zijn genomen. Het Openbaar Ministerie is in eerdere procedures betreffende de bezwaarschriften tegen de dagvaarding, niet-ontvankelijk verklaard. De betreffende verzuimen zijn hersteld, waardoor niet langer sprake is van onzorgvuldig handelen. Met betrekking tot het uitreiken van gerechtelijke stukken heeft de officier van justitie aangevoerd, dat deze afspraak enkel was gemaakt in het verband van een eventuele transactie en niet voor de overige handelingen van het Openbaar Ministerie.
C. Beoordeling door de rechtbank
Krachtens het in artikel 167 lid 2, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel, is het aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of - en zo ja - wie vervolgd wordt en wat het onderwerp van het geding zal zijn. Bij zijn vervolgingsbeslissing heeft het Openbaar Ministerie een ruime mate van beleidsvrijheid. De rechtbank dient die beslissing dan ook slechts marginaal te toetsen.
De rechtbank stelt vast dat deze verweren reeds zijn gevoerd op de regiezitting van 5 september 2008. Deze verweren zijn toen door de rechtbank verworpen. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de raadsman deze verweren herhaald. De rechtbank stelt vast dat de raadsman geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd.
De rechtbank overweegt hieromtrent thans het volgende.
De dagvaarding zoals die thans aan de orde is, bevat minder feiten dan de eerdere concept-dagvaarding. Niet is gebleken dat het uitblijven van een dagvaarding ter zake van de Poolse feiten in strijd is met de belangen van verdachte, immers wordt verdachte door deze afgeslankte tenlastelegging minder verweten dan ten tijde van de concept-dagvaarding het geval was.
Het thans aan verdachte gemaakte verwijt, te weten de bedrieglijke bankbreuk, stond ook reeds op de concept-dagvaarding. Het subsidiair toevoegen van de medeplichtigheidsvariant, zijnde een minder strafwaardig feit dan het primair en meer subsidiair ten laste gelegde, acht de rechtbank evenmin in strijd met de belangen van verdachte. Verdachte wist op grond van de concept-dagvaarding reeds welke gedragingen hem werden verweten en dat verwijt is door het toevoegen van een medeplichtigheidsvariant niet veranderd.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat het Openbaar Ministerie de eerdere onzorgvuldigheden heeft hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze herstelde onzorgvuldigheden thans niet meer leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank verwerpt het verweer en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Aanleiding onderzoek1
Op 13 januari 2004 werd een brand gemeld in perceel [adres] te Ulft. Hierin was [dochteronderneming A] B.V. (verder: [dochteronderneming A]) gevestigd. Naar aanleiding van het bij de politie na enig onderzoek gerezen vermoeden van brandstichting en van een financieel motief daarvoor, werd het vervolgens in het leven geroepen onderzoeksteam "Flits" van de politie opgedragen om:
A. de bedrijfsinrichting en bedrijfsvoering van de [verzamelnaam bedrijven verdachte A] in beeld te brengen;
B. te onderzoeken of er sprake zou kunnen zijn van bedrijfseconomische motieven voor de vermoedelijk opzettelijke brandstichting;
C. te onderzoeken of [verdachte A] zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan andere commune strafbare feiten.
In het kader van vorenbedoelde opdracht zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet, waaronder het opnemen van telefoongesprekken. Uit afgeluisterde telefoongesprekken, gevoerde gesprekken met [verdachte A], zijn personeelsleden en zakenrelaties ontstond de verdenking bij het onderzoeksteam dat de brand van 13 januari 2004 wel zou kunnen passen in een fraudestructuur. In het bijzonder werd uit telefoontaps van (onder meer) gesprekken tussen verdachten [verdachte A] en [verdachte C] de verdenking van het plegen van bedrieglijke bankbreuk afgeleid. Voorts kwam door die taps [verdachte D] in beeld.
Er bleek dat de verdachten [verdachte C] en [verdachte D] erg veel samen overlegden over de zakelijke beslissingen van [verdachte A].
Verdachte zelf was als boekhouder in dienst bij [dochteronderneming A]. Hij is steeds als getuige gehoord en pas later als verdachte aangemerkt. In 2008 is hij als verdachte gehoord.
Op 4 mei 2004 verleende de rechter-commissaris machtiging tot het instellen van een SFO (strafrechtelijk financieel onderzoek). Dit onderzoek richtte zich, voor zover hier van belang, in het bijzonder op het faillissement van [verdacht bedrijf B] Sp. Z.OO en van [dochteronderneming A], omdat beide faillissementen op eigen aangifte zijn uitgesproken.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
A. Vaststaande feiten
De onderneming [dochteronderneming A] is een groothandel in houten en metalen (tuin)meubelen en accessoires voor binnen en buiten. De goederen worden onder meer verkocht aan Duitse bouwmarkten.
[dochteronderneming A] is een dochtervennootschap van [verdacht bedrijf A]. [verdachte A] is directeur en enig aandeelhouder van [verdacht bedrijf A].3
[dochterond[dochteronderneming B]eming B] Enschede (verder: [dochteronderneming B]) is, evenals [dochteronderneming A], een 100% dochter van [verdacht bedrijf A].
Op 29 september 2001 werd medeverdachte [verdachte C] benoemd als interim-manager van [dochteronderneming A].4
Mede[verdachte D] was via het bedrijf [crediteur P] als extern accountant voor [dochteronderneming A] werkzaam.5
Verdachte was bij [dochteronderneming A] in dienst als boekhouder.6
Op 27 januari 2004 werd [dochteronderneming A] door de rechtbank Zutphen failliet verklaard met benoeming van mr. Jongerius tot curator.7
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om verdachte als bestuurder van de failliete onderneming aan te merken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Op 31 oktober 2003 was het voor verdachte duidelijk dat een faillissement niet langer kon worden voorkomen, hetgeen blijkt uit de vele documenten waarin een mogelijk faillissement van [dochteronderneming A] werd besproken. Bepalend voor laatstgenoemde datum is, dat op dit tijdstip een aangevraagd faillissement zou worden toegewezen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde verrekeningen heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het overzicht herstructurering d.d. 31 oktober 2003 blijkt dat de schuld van [dochteronderneming A] aan [verdacht bedrijf A] B.V. van bijna 1,5 miljoen wordt weggestreept tegen de vordering van [dochteronderneming A] op [dochteronderneming B] van ruim zeven ton. Uit diverse balansen en herstructureringsoverzichten is gebleken dat de verrekeningen van de rekeningen-courantschulden en vorderingen zijn uitgevoerd in het boekjaar 2002, aldus de officier.
Ten aanzien van het bij voorrang betalen van crediteuren voorafgaand aan het faillissement en betalingen buiten de boedel om tijdens het faillissement heeft zij aangevoerd dat uit de lijst die is opgesteld door de politie blijkt, dat in het zicht van het faillissement crediteuren zijn betaald. Deze betalingen komen overeen met de crediteuren die zijn aangeduid als meeverhuizende crediteuren op de lijst met zgn. meeverhuizers en pechhebbers. Op basis van de ouderdomsanalyses die zich in het dossier bevinden, is volgens de officier vast te stellen wanneer deze crediteuren zijn betaald. Uit afgelegde verklaringen en tapgesprekken is verder af te leiden, dat tijdens het faillissement crediteuren zijn doorbetaald vanuit een andere B.V.
Ten aanzien van de tenaamstelling van de facturen heeft de officier van justitie aangevoerd dat [crediteur P] en [crediteur O] (het bedrijf van medeverdachte [verdachte C]) de facturen op naam van [verdacht bedrijf A] hebben gesteld in plaats van dat zij aan [dochteronderneming A] hebben gefactureerd. Ook blijkt, onder meer uit de opdrachtbevestiging van [crediteur O], dat medeverdachte [verdachte C] was ingehuurd door [dochteronderneming A] en dus niet door [verdacht bedrijf A]. De kosten die door deze medeverdachte zijn gemaakt, behoorden dan ook aan [dochteronderneming A] in rekening gebracht te worden. Daarnaast zijn de facturen op naam van een andere vennootschap, maar met voor werkzaamheden voor [dochteronderneming A] gemaakte kosten, in rekening-courant verrekend.
Ten aanzien van het ten laste gelegde tweede pandrecht van [crediteur P] en [crediteur O] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vestiging van dat recht blijkt uit de akte van pandrecht van 16 januari 2004. Het pandrecht is gevestigd op de verzekeringsuitkeringen die eventueel naar aanleiding van de brand zouden worden gedaan. Uit de stukken van de verzekeraar blijkt dat ondermeer de bedrijfsvoorraad en inventaris van [dochteronderneming A] waren verzekerd. Het pandrecht ziet dan ook niet enkel op de uitkeringen ten behoeve van de schade aan het opstal, maar tevens op mogelijke uitkeringen aan [dochteronderneming A].
Verdachte is medeplichtig aan deze handelingen, doordat hij de lijst met meeverhuizers en pechhebbers heeft opgesteld en aan de hand van deze lijst de zijn crediteuren betaald. Tevens heeft verdachte betalingen verricht, de boekhouding gevoerd en de verrekeningen uitgevoerd.
Ten aanzien van het gevestigde pandrecht van de [bank] en het laten staan van goederen in het buitenland heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
C. Standpunt verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman onder meer gesteld dat niet bewezen kan worden geacht dat verdachte bestuurder van de failliete onderneming is geweest. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de structuurafspraak van [dochteronderneming A] blijkt dat verdachte als financial controller werkte en de administratie van de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] voerde. Verdachte werkte onder de verantwoordelijkheid van onder meer de algemeen directeur.
Over het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende gezegd.
Er kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verrekeningen hebben geleid tot benadeling van de crediteuren. De raadsman heeft hiertoe onder meer verwezen naar het rapport van de deskundigen.
Ten aanzien van het buiten de boedel betalen van de crediteuren heeft de raadsman gesteld dat deze betalingen niet zijn verricht door [dochteronderneming A] maar door derden. Dan is de boedel niet benadeeld, de paritas creditorum is dan niet doorbroken. De betalingen zijn verricht in opdracht van algemeen directeur en mede[verdachte A].
Voorts heeft de raadsman gesteld dat de facturen van de externe adviseurs altijd al door [verdacht bedrijf A] werden betaald.
Ten aanzien van de verpanding aan de [bank] heeft de raadsman aangevoerd dat die vorderingen al sinds 2001 zijn verpand. De door verdachte ondertekende pandlijst heeft betrekking op deze verpanding.
Over tweede pandrecht heeft de raadsman gesteld dat dit, als gevolg van het faillissement, niet is gevestigd. Bovendien kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte hierbij enige betrokkenheid heeft gehad.
Verdachte is tenslotte niet betrokken geweest bij het laten staan van de goederen in het buitenland. Hij moet daar dus van worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de eerste ten laste gelegde medeplichtigheidshandeling, te weten het opstellen van de lijst met meeverhuizers en pechhebbers van 13 november 2003, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte pas vanaf begin december 2003 wist van de onontkoombaarheid van een naderend faillissement.
Ten tijde van het opstellen van de lijst werden er ook nog andere scenario's besproken, waaronder de splitsing van de activiteiten van [dochteronderneming A]. Dat blijkt ook uit het dossier. De door verdachte gehanteerde benaming van diverse crediteuren op de lijst, te weten meeverhuizers en pechhebbers, is mogelijk onfortuinlijk gekozen, maar dient niet tegen de achtergrond van een aanstaand faillissement gezien te worden.
Ten aanzien van de tweede ten laste gelegde medeplichtigheidshandeling, het verrichten van specifiek aangeduide betalingen, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte slechts in opdracht van zijn leidinggevende(n) heeft gehandeld.
Ten aanzien van de derde ten laste gelegde medeplichtigheidshandeling heeft de raadsman aangevoerd dat het enkel voeren van een boekhouding geen strafbare handeling is. Verdachte heeft slechts zijn normale taken als boekhouder verricht en heeft niet op eigen initiatief gehandeld.
Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat, omdat verdachte slechts zijn werk heeft gedaan als boekhouder en dus niet als leidinggevende binnen van de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A], niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte medepleger is geweest van de ten laste gelegde handelingen.
Samenvattend heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit.
D. Beoordeling door de rechtbank
Het primaire onderdeel van dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden verklaard.
In het bijzonder is niet komen vast te staan dat verdachte, zoals de steller van de tenlastelegging blijkens de tekst daarvan op het oog heeft gehad, zelf handelde in de kwaliteit van bestuurder van een rechtspersoon, in dit geval [dochteronderneming A]. Hij is immers nooit als bestuurder van de rechtspersoon benoemd. Verdachte werkte als boekhouder onder alle omstandigheden in opdracht en onder verantwoordelijkheid van [verdachte A]. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank ook feitelijk niet worden gezegd dat verdachte bestuurder van de rechtspersoon was.
Ook het medeplegen van dit kwaliteitsdelict kan ten aanzien van verdachte niet bewezen worden geacht, gelet op de wijze waarop is ten laste gelegd. Verdachte is blijkens de bewoordingen van de tenlastelegging immers zelf aangeduid als bestuurder.
In navolging van de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Overweging ten overvloede met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de in haar visie subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk gevorderd, terwijl ook de raadsman zich over het subsidiair ten laste gelegde uitvoerig heeft uitgelaten en vrijspraak van dat feit heeft bepleit.
De rechtbank leidt daaruit af dat beiden er kennelijk van zijn uitgegaan dat dit gedeelte van de tenlastelegging medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk behelsde.
Alhoewel de rechtbank daar gelet op de hiervoor reeds beargumenteerde nietigheid van dit deel van de tenlastelegging anders over oordeelt, zal hierna niettemin op de onderscheiden onderdelen van de subsidiaire tenlastelegging worden ingegaan.
Daaruit moge blijken dat de rechtbank verdachte, indien hem daadwerkelijk medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk zou zijn ten laste gelegd, van dat feit zou hebben vrijgesproken.
Wetenschap faillissement
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de datum waarop een aanvraag tot faillissement zou zijn gehonoreerd als uitgangspunt dient te worden genomen voor het tijdstip waarop [dochteronderneming A], althans verdachte, wist dat een faillissement niet meer kon worden voorkomen.
De rechtbank deelt die interpretatie niet. De wetenschap dat een faillissement niet meer kan worden voorkomen, is niet hetzelfde als de wetenschap dat het faillissement, indien aangevraagd, zal volgen. Of een faillissement daadwerkelijk plaats zal grijpen kan immers afhangen van de crediteuren, van alsnog betalende debiteuren of van de vennootschap zelf, aan wie beschikking tot faillietverklaring is overgelaten. In strafrechtelijke zin dient, naar het oordeel van de rechtbank, de wetenschap zoals ten laste gelegd daarom te worden bepaald naar het moment waarop een faillissement, indien het wordt aangevraagd, daadwerkelijk zal moeten volgen.
De officier van justitie gaat in dit verband uit van de datum 31 oktober 2003. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de verschillende documenten van voor die datum, waarin gewag wordt gemaakt van (een) faillissement(scenario). Ook heeft zij verschillende verklaringen genoemd, waaruit blijkt dat in de maanden september/oktober zo'n scenario op tafel lag.
Door de raadsman is betoogd dat de hier relevante datum (eerst) in december moet worden gesitueerd. Tot die datum werden nog andere scenario's besproken en uitgewerkt. In dat licht moet ook de lijst van meeverhuizers en pechhebbers worden gezien. Die lijst is immers opgesteld in het voortraject, toen splitsing van de activiteiten van de vennootschappen ook nog een optie was. De lijst is door verdachte gemaakt naar aanleiding van een bespreking met [naam A] van [crediteur P] op 13 november 2003. Het verslag van die bespreking begint met de woorden: "Activiteiten Antiek splitsen". De realiteit heeft het stuk echter ingehaald, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit diverse zich in het dossier bevindende stukken, dat in de periode september-november 2003 voortdurend meerdere scenario's naast elkaar bestonden en zijn besproken. De rechtbank wijst hierbij onder meer op de volgende documenten.
Op 27 oktober 2003 schrijft [verdachte C] aan [verdachte D] dat, naast een afbouwscenario, een faillissement de enige andere optie is.8 Dat dit genoemde afbouwscenario als serieuze optie dient te worden beschouwd, wordt ondersteund door de toelichting op de financieringsaanvraag van de bank. Uit deze toelichting blijkt dat er daadwerkelijk uitvoering werd gegeven aan de plannen voor afbouw van de onderneming.9 Ook uit een memo van verdachte aan de advocaat Baks blijkt, dat de mogelijkheid van een faillissement zal worden besproken. Echter: ook in deze memo wordt (nog steeds) deze optie naast de mogelijkheid van een splitsing van de activiteiten van [dochteronderneming A] uitgewerkt.10
Daar doet de voornoemde lijst van meeverhuizers en pechhebbers niet aan af. Die lijst is door verdachte gemaakt en op 13 november 2003 blijkens hetzelfde stuk met [verdachte D] besproken.11 Immers: niet alleen is daarna ook nog over een afbouw/splitsingsscenario naast een faillissementsscenario gesproken, maar een dergelijke lijst kan, zoals ook door de raadsman betoogd, wel degelijk passen in eerstbedoeld scenario. In een dergelijk scenario worden bepaalde activiteiten met de daarbij behorende crediteuren ("meeverhuizers") gecontinueerd en andere activiteiten met de daarbij behorende crediteuren ("blijvers/pechhebbers") afgebouwd/afgestoten. Dit blijkt eens temeer uit het memo van [naam A] van 13 november 2003, inhoudende een verslag van een bespreking met verdachte, waarin naast de door de raadsman reeds aangehaalde woorden staat: "Crediteuren die van belang zijn voor de Cash en Carry beleveringen laten overnemen door [dochteronderneming C]".
Dit memo opent met: "Activiteiten Antiek splitsen". 12
Naar het oordeel van de rechtbank is (eerst) 1 december 2003 het tijdstip waarop verdachte (en medeverdachten) wist(en) dat het faillissement niet meer kon worden voorkomen. Immers, uit de brief van [verdachte D] aan [naam B] van de [bank] Gaanderen-Silvolde van 1 december 2003 blijkt dat, gelet op de financiële positie van [dochteronderneming A], een faillissement niet meer kon worden voorkomen. In deze brief wordt door [verdachte D] uiteengezet waarom een splitsing van de activiteiten van de vennootschap niet meer tot de mogelijkheden behoort. De conclusie die uit de brief voortvloeit is, dat een splitsing van die activiteiten geen oplossing voor de problemen van de vennootschap kan bieden en dat op een gunstig moment een surséance van betaling of faillissement voor [dochteronderneming A] aangevraagd dient te worden. Tevens blijkt uit de brief dat de ontstane situatie reeds met de directie van de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] is geanalyseerd.13
Alhoewel verdachte niet tot de directie van [dochteronderneming A] mag worden gerekend, hanteert de rechtbank ook met betrekking tot verdachte de datum van 1 december 2003. Immers, gelet op de vóór die datum door verdachte verkregen wetenschap van het faillissementsscenario en ook zijn ondersteunende activiteiten op het terrein van de verrekening en de crediteurenposities, is het aannemelijk dat hij van de definitieve keuze voor het faillissementsscenario op 1 december 2003 op de hoogte was.
Uit de notitie van [verdachte D] van de bespreking op 8 december 2003 tussen de [bank] en medeverdachten [verdachte D], [verdachte C] en [verdachte A] blijkt verder dat het faillissement, dat met de brief van 1 december 2003 als enige scenario was overgebleven, nader geconcretiseerd wordt, immers wordt daarin vermeld: "1e/2e week faillissement".
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande de datum waarop verdachte (en medeverdachten) wist(en) dat een faillissement niet meer kon worden voorkomen op 1 december 2003.
Eerste gedachtestreepje: intercompany-verrekeningen
Met betrekking tot het onder het eerste streepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zich in het dossier bevindt een stuk getiteld "herstructurering van de rekening-courant verhoudingen", waarop de datum van 31 oktober 2003 is vermeld.14
Uit de memo van [naam A] van 13 november 2003, inhoudende een verslag van een bespreking met verdachte, blijkt dat de rekening-courant verhoudingen per 31 december en 31 oktober moeten zijn geherstructureerd.15 Dit wordt ondersteund door de agenda van de bespreking van 19 november 2003. Deze luidt onder meer: "Jaarrekening 31 december 2002 - herstructurering van rekening courant verhoudingen verwerken". En: "Cijfers 31 oktober 2003 () Herstructurering [dochteronderneming A]".16
Door verdachte is ter zitting onder meer aangevoerd dat de herstructureringen zijn doorgevoerd teneinde de bank een geschoond overzicht van de stand van zaken te kunnen geven. De rechtbank stelt vast, dat blijkens de bijlage bij de brief aan de [bank] van 1 december 2003 deze geschoonde overzichten, gedateerd op 15 november 2003, aan de bank zijn overhandigd.17 Hieruit is af te leiden dat aan de bank cijfers, inclusief geherstructureerde rekening-courantverhouding(en), zijn gepresenteerd.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, dat de ten laste gelegde herstructureringen c.q. verrekeningen hebben plaatsgevonden voor 1 december 2003. Uitgaande van de vaststelling dat medeverdachten (pas) vanaf 1 december 2003 wisten dat een faillissement niet meer kon worden voorkomen, zou dan ook niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht dat deze herstructureringen zijn verricht ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waar men wist dat het faillissement niet meer kon worden voorkomen.
Tweede gedachtestreepje: betalingen aan crediteuren voorafgaande aan en tijdens het faillissement
Er dient naar oordeel van de rechtbank een onderscheid gemaakt te worden tussen betalingen verricht in het zicht van het faillissement, te weten het met voorrang betalen van de genoemde crediteuren, en betalingen verricht na datum faillissement, te weten de betalingen buiten medeweten van de curator of buiten de boedel om.
Zoals reeds eerder overwogen acht de rechtbank bewezen dat men vanaf 1 december 2003 wist dat een faillissement niet te voorkomen was. Derhalve kunnen slechts betalingen verricht in de periode van 1 december 2003 tot 27 januari 2004 worden gezien als betalingen in het zicht van het faillissement. Betalingen die eerder dan 1 december 2003 werden gedaan, zouden dan ook niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring. Daarom zal de rechtbank deze verder buiten beschouwing laten.
Uit de crediteurenlijst, opgesteld door de politie, zoals die zich bij de stukken bevindt18, valt af te leiden dat diverse vorderingen van met naam genoemde crediteuren in de periode van 30 september 2003 tot 26 januari 2004 zijn afgenomen. Uit deze lijst valt echter niet af te leiden op welke data die crediteuren zijn betaald. Op grond van deze lijst valt dan ook evenmin vast te stellen welke crediteuren in het zicht van het faillissement, dus in de periode van 1 december 2003 tot 27 januari 2004, zijn betaald.
Relevant voor een eventuele bewezenverklaring is niet alleen dat komt vast te staan dat en welke crediteuren in de periode 1 december 2003 tot en met 26 januari 2004 bij voorrang zijn betaald, maar ook door wie. Immers, slechts wanneer deze in die periode door [dochteronderneming A] zijn betaald, kan er van bedrieglijke bankbreuk sprake zijn.
In het dossier bevinden zich weliswaar diverse overzichten van crediteurenposities, maar een overzicht en/of bankafschriften waaruit uit het vorenstaande zou kunnen blijken, ontbreken.
De officier van justitie heeft -na een daartoe strekkende vraag van de rechtbank- voor het vaststellen van het tijdstip van betaling van crediteuren volstaan met te verwijzen naar de (verkorte) ouderdomsanalyse crediteuren, zonder enige verdere specificatie.19 Daargelaten of het op de weg van de rechtbank ligt om daar de door de officier bedoelde relevante betalingstijdstipgegevens uit te destilleren geldt dat, zelfs al zou daaruit een vermindering van de vordering van een crediteur in de hier relevante periode blijken, niet zonder meer kan worden gezegd, dat in bedoelde periode die crediteur ook daadwerkelijk betaald is door [dochteronderneming A].
Dit is om de volgende reden een relevant punt. Het feit dat crediteuren in het zicht van een faillissement door een andere vennootschap van de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] of door een privépersoon zijn betaald, zou een bevoordeling ten opzichte van andere crediteuren, die met hun vordering blijven zitten, kunnen worden genoemd. Zo'n betaling brengt echter nog niet mee, dat ook sprake is van een (bedrieglijke) verkorting van hun rechten: het boedelactief is door een dergelijke betaling immers niet verminderd.
Dit betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen kan achten dat crediteuren ter bedrieglijke verkorting van de rechten van andere schuldeisers van [dochteronderneming A] in het zicht van het faillissement bij voorrang zijn betaald .
Naar het oordeel van de rechtbank zou evenmin wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht dat betalingen na datum faillissement zijn verricht uit de boedel van [dochteronderneming A]. Blijkens het verhandelde ter zitting en op basis van het dossier kan immers niet worden uitgesloten dat betalingen aan de bedoelde crediteuren zijn verricht door andere vennootschappen binnen de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A], dan wel door de heer [verdachte A] privé.
Derde gedachtestreepje: facturering op naam andere rechtspersoon
Onder het derde gedachtestreepje is ten laste gelegd dat medeverdachten zouden hebben aangegeven, althans bewerkstelligd, dat in het zicht van het faillissement crediteuren hun facturen voor [dochteronderneming A] op naam van andere/gelieerde rechtspersonen van de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] zetten en/of (vervolgens) deze facturen door andere rechtspersonen dan [dochteronderneming A] zouden zijn betaald.
De rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen achten dat het factureren van, ten faveure van [dochteronderneming A] gemaakte kosten, aan andere/gelieerde rechtspersonen zou hebben geleid tot de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [dochteronderneming A].
Naar het oordeel van de rechtbank is het mogelijk om gemaakte kosten door een ander dan de opdrachtgevende rechtspersoon te laten betalen. In concern-verhoudingen, zoals in het onderhavige geval aan de orde is, is het ook niet ongebruikelijk om gemaakte kosten aan de beheersvennootschap te factureren. Dat betekent niet dat daarmee de rechten van andere schuldeisers (bedrieglijk) zijn verkort.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting nog aangevoerd dat [verdachte C]s kosten door [verdacht bedrijf A] in rekening-courant werden doorberekend aan [dochteronderneming A] en dat daarmee de strafwaardigheid is gegeven, zo begrijpt de rechtbank. Daargelaten of die kosten daadwerkelijk intern zijn doorberekend, zou de rechtbank dit standpunt terzijde schuiven, alleen al omdat deze doorberekening als zodanig niet is ten laste gelegd.
Vierde gedachtestreepje: verpanding debiteuren
Op 9 oktober 2003 heeft [dochteronderneming A] de [bank] door middel van een pandlijst een overzicht van alle vorderingen op debiteuren gegeven.20 De verplichting van [dochteronderneming A] om zo'n overzicht periodiek te verstrekken, vloeit voort uit een op 30 november 2001 mede door [dochteronderneming A] ondertekende financieringsovereenkomst.21 Uit deze overeenkomst blijkt dat [dochteronderneming A] haar huidige en toekomstige bedrijfsvorderingen op derden als zekerheid voor de verstrekte financiering aan de [bank] verpandt. De voornoemde pandlijst dient er naar het oordeel van de rechtbank dus uitsluitend toe om de bank op de hoogte te stellen van de actuele, reeds per 30 november 2001 verpande, vorderingen. Nieuwe verpandingen zijn dus niet aan de orde. Dat zou dus hebben geleid tot een vrijspraak, net als de medeplichtigheid aan deze handeling. .
Vijfde gedachtestreepje: tweede pandrecht ten gunste van [crediteur P] en [crediteur O]
Op 16 februari 2004 is een akte van pandrecht ondertekend door pandgever [dochteronderneming A] en pandnemers [crediteur P] en [crediteur O].22
Op grond van artikel 35 van de Faillissementswet is de gefailleerde na datum faillissement beschikkingsonbevoegd om handelingen te verrichten ten laste van de boedel. Voor het rechtsgeldig vestigen van een pandrecht is, op grond van de artikelen 3:84 en 3:98 van het Burgerlijk Wetboek beschikkingsbevoegdheid vereist. Nu beschikkingsbevoegdheid bij de gefailleerde ontbrak, is het pandrecht niet rechtsgeldig gevestigd. Derhalve zou ook niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard dat een tweede pandrecht door [dochteronderneming A] is gevestigd op de uitkeringen krachtens de bedrijfsongevallenverzekering en brandverzekering ten gunste van de pandnemers Burgerlijk maatschap [crediteur P] en/of [crediteur O] BV.
Naar het oordeel van de rechtbank zouden de handelingen, zoals onder het eerste tot en met het vijfde gedachtestreepje ten laste gelegd, niet bewezen kunnen worden verklaard.
Indien sprake zou zijn geweest van een geldige dagvaarding ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, zou de rechtbank verdachte dan ook van medeplichtigheid aan deze handelingen hebben vrijgesproken.
Zesde gedachtestreepje: onttrekking van goederen aan de boedel
De ten laste gelegde medeplichtigheidshandelingen betreffen het opstellen van een lijst met meeverhuizers en pechhebbers, het verrichten van betalingen aan zogenaamde meeverhuizers en het - kort samengevat - voeren van de boekhouding. Naar het oordeel van de rechtbank zou niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard dat verdachte door het verrichten van die handelingen opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft of behulpzaam is geweest bij het onttrekken van goederen aan de boedel door het laten staan van goederen in de Oekraïne, dan wel in Roemenië. Die handelingen zijn immers geen handelingen die het ten laste gelegde mede mogelijk hadden kunnen maken.
De rechtbank zou verdachte daarom van medeplichtigheid hebben vrijgesproken.
Nu de eerste tot en met de vijfde ten laste gelegde handelingen niet wettig en overtuigend bewezen zouden kunnen worden verklaard en evenmin wettig en overtuigend bewezen zou kunnen worden geacht dat verdachte medeplichtigheidshandelingen heeft verricht ten aanzien van de zesde ten laste gelegde handeling, zou de rechtbank verdachte, indien de dagvaardig geldig zou zijn geweest, geheel hebben vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Het meer subsidiair ten laste gelegde: feitelijk leiding geven aan de verboden gedragingen
Meer subsidiair is verdachte, kort gezegd, medeplegen van feitelijk leidinggeven aan het in vereniging plegen van bedrieglijke bankbreuk ten laste gelegd.
De raadsman heeft van dit onderdeel vrijspraak gevraagd.
Gelet op hetgeen hiervoor (ambtshalve) reeds is overwogen en tevens omdat niet bewezen kan worden geacht dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de ten laste gelegde gedragingen, zal de rechtbank hem ook van het meer subsidiair ten laste gelegde vrijspreken
Uit het dossier en ter zitting is immers niet gebleken dat verdachte zelf initiatieven nam tot een van de ten laste gelegde handelingen, dan wel dat hij daar feitelijk leiding aan heeft gegeven.
Wel is komen vast te staan, dat verdachte in zijn functie van boekhouder van de [verzamelnaam ondernemingen verdachte A] in opdracht van en in ondergeschiktheid aan [verdachte A], [verdachte C] en (in mindere mate) [verdachte D] (die was immers extern accountant en stond niet in een gezagsrelatie tot verdachte) heeft gehandeld. Die omstandigheden zijn onverenigbaar met feitelijk leiderschap.
Overige standpunten en verweren
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde nietig verklaren en verdachte van het primair en meer subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
De overige, door de officier van justitie en raadsman ingenomen standpunten en verweren behoeven hierdoor geen nadere bespreking en motivering.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding in het subsidiaire onderdeel nietig;
- verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Van der Hooft en Feunekes, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2009.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0600:RRT:03:26, Politie Regio Noord- en Oost Gelderland, Team Regionale Recherche, gesloten en ondertekend op 14 juli 2005 door verbalisanten [verbalisanten].
2 (Stam)proces-verbaal, algemeen overzicht van het opsporingsonderzoek, pagina 4
3 Schema [verzamelnaam bedrijven verdachte A], pagina 57
4 Structuur, afspraken en verantwoordelijkheden [dochteronderneming A] d.d. augustus 2003, pagina 135
5 Beschrijving administratieve organisatie [verdachte A]-Groep d.d. 15 oktober 2003, pagina 119
6 Beschrijving administratieve organisatie [verdachte A]-Groep d.d. 15 oktober 2003, pagina 119
7 Mededelingen inzake faillissementen, surséances van betaling en schuldsanering d.d. 27 januari 2004, pagina 58
8 Memo van [verdachte C] aan [verdachte D] d.d. 27 oktober 2003, pagina 3519
9 Toelichting financieringsaanvraag d.d. 10 november 2003, pagina 3556
10 Memo van [verdachte D] aan [naam B] d.d. 21 november 2003, pagina 3583
11 Overzicht stand per heden: [dochteronderneming A] B.V., pagina 3561
12 Memo van [naam A] d.d. 13 november 2003, pagina 3559
13 Brief van [verdachte D] aan [bank] Gaanderen-Silvolde d.d. 1 december 2003, pagina 3597
14 Herstructurering rekening-courant verhoudingen d.d. 31 oktober 2003, pagina 3526
15 Memo van [naam A] d.d. 13 november 2003, pagina 3559
16 Agenda bespreking 19 november 2003, pagina 3581
17 [verdachte A]-Groep, splitsing activiteiten [dochteronderneming A] B.V., pagina 3601
18 Crediteurenlijst, pagina 3749
19 Verkorte ouderdomsanalyse crediteuren d.d. 27 januari 2004, pagina 3733
20 Pandlijst, pagina 3506
21 Financieringsvoorstel d.d. 28 november 2001, pagina 3588
22 Akte van pandrecht ondertekend d.d. 16 februari 2004, pagina 3778