Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1445

Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers598052 AC EXPL 08-6666 DJ
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Eiser was als directeur in dienst bij gedaagde. In 2005 is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. Daartoe is een vaststellingsovereenkomst opgesteld waarin partijen elkaar finale kwijting hebben verleend. Nadien is gebleken dat bij gedaagde fouten zijn gemaakt bij de inhouding eigen bijdrage pensioenpremie waardoor o.a. bij eiser teveel premie is ingehouden. Eiser beroept zich op dwaling en vordert betaling van de premie. Aangezien gedaagde ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst evenmin op de hoogte was van het feit dat teveel pensioenpremie werd ingehouden, is sprake van wederzijdse dwaling ex artikel 6:228 lid 1 sub c BW. Het risico van deze dwaling komt voor rekening van eiser omdat de oorzaak van de dwaling een gevolg is van het handelen dat onder verantwoordelijkheid van eiser als directeur heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector kanton Locatie Amersfoort zaaknummer: 598052 AC EXPL 08-6666 DJ vonnis d.d. 3 juni 2009 inzake [eiser], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [eiser], eisende partij, gemachtigde: mr. H.P. van Uffelen, verbonden aan Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam] Nederland B.V., gevestigd te [woonplaats], verder ook te noemen [gedaagde], gedaagde partij, gemachtigde: mr. B.A. Voermans, advocaat te Amsterdam. Verloop van de procedure [eiser] heeft een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft geantwoord op de vordering. [eiser] heeft voor repliek en [gedaagde] heeft voor dupliek geconcludeerd. Hierna is uitspraak bepaald. Het geschil en de beoordeling daarvan 1. De feiten 1.1. [eiser] is op 25 januari 1995 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van General Manager, tegen een bruto maandsalaris van laatstelijk € 6.650,- exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. 1.2. [eiser] is tevens benoemd als directeur. Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel was hij alleen/zelfstandig bevoegd [gedaagde] te vertegenwoordigen. Uit het handelsregister blijkt dat de heer [X] gedurende de periode van 1 juni 1998 tot 17 januari 2007 eveneens directeur en vertegenwoordigingsbevoegd was. 1.3. Het dienstverband is op 1 maart 2005 met wederzijds goedvinden beëindigd. Daartoe is op 27 januari 2005 een vaststellingsovereenkomst opgesteld, waarbij aan [eiser] een vergoeding is toegekend van € 172.182,- bruto. Voorts hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend. 1.4. Medio 2007 is gebleken dat [gedaagde] fouten heeft gemaakt bij de berekening en inhouding van de eigen bijdrage van de pensioenpremie van haar werknemers. Dit heeft ertoe geleid dat bij sommige werknemers te veel en bij andere te weinig pensioenpremie is ingehouden. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] besloten haar werknemers te compenseren over de periode vanaf december 2002. [gedaagde] heeft haar werknemers hierover per brief geïnformeerd. [gedaagde] heeft [eiser] niet geïnformeerd. 1.5. Bij brief van 21 maart 2008 heeft [eiser] om betaling van ten onrechte ingehouden pensioenpremie verzocht, welke hij over de jaren van 2000 tot en met 2004 heeft berekend op € 11.826,85. 2. De vordering en het verweer 2.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van a. een bedrag van € 11.826,85 ter zake van teveel betaalde pensioenpremie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft aan een zodanige veroordeling te voldoen; b. een bedrag van € 5.913,425, danwel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van wettelijke verhoging; c. de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de respectieve data van opeisbaarheid; d. de proceskosten. 2.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de beëindigingsovereenkomst op grond van een onjuiste voorstelling van zaken tot stand is gekomen en dat hij, als hij van het verzuim op de hoogte was geweest, geen finale kwijting zou zijn overeengekomen. Op grond daarvan is sprake van dwaling. Dit leidt ertoe dat hij een bedrag van € 11.826,85 onverschuldigd heeft betaald. Subsidiair stelt hij dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met het beginsel van goed werkgeverschap. 2.3. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. 2.4. [gedaagde] voert als verweer aan dat [eiser] binnen de onderneming eindverantwoordelijk was voor de gemaakte fouten en dat hem op grond daarvan geen beroep op dwaling toekomt. Om reden kan evenmin sprake zijn van strijd met goed werkgeverschap. 2.5. Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd komt, voor zover relevant, hierna aan de orde. 3. De beoordeling 3.1. Partijen zijn het erover eens dat zij elkaar in de vaststellingsovereenkomst van 27 januari 2005 finale kwijting hebben verleend en op grond daarvan in beginsel niets meer van elkaar te vorderen hebben. [eiser] stelt echter dat deze vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is wegens dwaling. Een vaststellingsovereenkomst kan op grond van dwaling worden vernietigd indien is gedwaald ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd. De kantonrechter leidt uit hetgeen partijen hebben gesteld af dat zij als zeker en onbetwist aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag hebben gelegd, dat het salaris over de voorgaande jaren volledig en juist was betaald. De kantonrechter stelt vast dat dit uitgangspunt onjuist is gebleken. Vaststaat immers dat [gedaagde] - door teveel pensioenpremie in te houden - in elk geval gedurende een aantal jaren een te laag bedrag aan salaris aan [eiser] heeft uitbetaald. Dit betekent dat in het onderhavige geval een beroep op dwaling in beginsel mogelijk is. 3.2. Voor zover [eiser] een beroep wenst te doen op artikel 6:228 lid 1, sub a. of b. BW kan dit niet slagen. Onbetwist is immers gesteld dat [gedaagde] pas medio 2007 bekend is geworden met het feit dat teveel premie was ingehouden. Van het verstrekken van onjuiste inlichtingen of het achterwege laten van inlichtingen kan om die reden dan ook geen sprake zijn. Wel kan sprake zijn van een situatie als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub c. BW. Immers, zowel [eiser] als [gedaagde] gingen er bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst vanuit dat het volledige en juiste salaris was uitbetaald. 3.3. Een beroep op artikel 6:228 lid 1 sub c BW is niet mogelijk indien de wederpartij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden. De kantonrechter stelt vast dat deze situatie niet aan de orde is. 3.4. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord voor wiens risico de dwaling behoort te komen. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende. Tussen partijen staat vast dat [eiser] als (statutair dan wel titulair) directeur eindverantwoordelijk was voor de gang van zaken binnen [gedaagde]. Dat [eiser] verantwoording moest afleggen aan de CEO, de heer Deflandre, doet daar niet aan af. Voorts staat vast dat de onjuiste inhoudingen hebben plaatsgevonden gedurende de periode waarin [eiser] directeur was. Los van de vraag of [eiser] op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de onjuiste inhoudingen, viel dit wel onder zijn verantwoordelijkheid. Nu de oorzaak van de gestelde dwaling een gevolg is van het handelen dat onder verantwoordelijkheid van [eiser] heeft plaatsgevonden, moet worden geoordeeld dat de dwaling voor risico van [eiser] behoort te komen. Dit betekent de vaststellingsovereenkomst niet wegens dwaling is of wordt vernietigd. Een vordering op grond van onverschuldigde betaling kan daarom niet slagen. 3.5. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] niet als goed werkgever zou hebben gehandeld door teveel pensioenpremie in te houden. Ook hiervoor geldt dat [eiser] zich beroept op een handelen waarvoor hij zelf als directeur verantwoordelijk was. Een beroep op het niet handelen als goed werkgever kan daarom evenmin slagen. 3.6. Het voorgaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Beslissing De kantonrechter: wijst de vordering af; veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2009.