
Jurisprudentie
BJ1440
Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.009.504.01 en 200.011.670.01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.009.504.01 en 200.011.670.01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gevolgen van echtscheiding. Verblijfplaats van de kinderen. Toedeling van zorg- en opvoedingstaken. Bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding. Verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 juni 2009
Zaaknummers : 200.009.504.01 en 200.011.670.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-269
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.R. Stolk, te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. S.C. Dikkers, thans mr. H. van der Wal, te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 24 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 april 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 25 september 2008 een verweerschrift met een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 8 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 23 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) heeft het hof bij brief van 12 augustus 2008 het raadsrapport van 30 juni 2008 doen toekomen.
Op 24 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en heeft de rechtbank voorts - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover van belang in hoger beroep – het volgende tussen partijen vast.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren de minderjarigen:
[kind 1], geboren op 3 juni 2005 te [geboorteplaats], en
[kind 2], geboren op 1 mei 2006 te [geboorteplaats],
gezamenlijk verder: de kinderen. Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen verblijven feitelijk bij de vrouw.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 28 augustus 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de gewone verblijfplaats en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de kinderen, alsmede de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding te bekrachtigen;
II. te bepalen dat de kinderen hun woonplaats bij de vrouw zullen hebben;
III. te bepalen dat de schulden van partijen bij helfte zullen worden verdeeld en ze verder te veroordelen om met elkaar de overige bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap te verdelen, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon volgens de wet;
IV. te bepalen dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud met ingang van heden zal betalen € 250,-- per maand;
V. te bepalen dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van heden € 250,-- per maand per kind aan de vrouw zal betalen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en – voorwaardelijk, voor zover de woonplaats van de kinderen bij de vrouw zou moeten zijn – verzoekt hij te bepalen dat er een omgangsregeling zal gelden waarbij de kinderen om de veertien dagen een weekend, alsmede de helft van de vakanties bij hem zullen verblijven.
Echtscheiding
4. Het hof zal de vrouw in haar verzoek ten aanzien van de echtscheiding niet-ontvankelijk verklaren, aangezien zij daar, nu de echtscheiding inmiddels is ingeschreven, geen belang meer bij heeft.
Regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag
5. Vooreerst merkt het hof op dat op 1 maart 2009 in werking is getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking. Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van “omgang”, in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, omschrijft de wet in artikel 1:253a BW dit nu als “een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het hof zal in deze zaak het begrip “omgang” verstaan als “toedeling van zorg- en opvoedingstaken” en beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap.
Verblijfplaats van de kinderen
6. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de kinderen hun woonplaats bij de man zullen hebben. De vrouw voert daartoe aan dat de kinderen nog erg jong zijn, dat de man zich gedurende het huwelijk van partijen nimmer met de verzorging en opvoeding van de kinderen heeft bemoeid, dat haar vertrouwen in hem is geschaad doordat de man zich onverantwoordelijk en angstaanjagend heeft gedragen en dat de man niet over passende woonruimte beschikt voor de kinderen.
7. De man stelt dat de vrouw ernstige psychische problemen heeft, waardoor hij zich zorgen maakt over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de vrouw. De man betwist de stellingen van de vrouw en stelt dat hij goed in staat is om de kinderen adequate zorg te bieden.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de kinderen sinds het uiteengaan van partijen en ook thans feitelijk bij de vrouw verblijven. Voorts is het hof gebleken dat de raad naar aanleiding van haar onderzoek in juni 2008 heeft geconstateerd dat – ondanks de ingrijpende en drastische gebeurtenissen in het gezin – de ontwikkeling van de kinderen niet lijkt bedreigd. Verder neemt het hof in aanmerking dat partijen inmiddels in staat zijn gebleken om in onderling overleg een contact- en bezoekregeling te treffen tussen de man en de kinderen, hetgeen voor de kinderen duidelijkheid heeft gegeven ter zake van de verdeling van de zorgtaken tussen de ouders. Gelet op het belang van de kinderen bij rust en stabiliteit en het feit dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat hun ontwikkeling wordt bedreigd, is het hof van oordeel dat de huidige opvoedingssituatie dient te worden gecontinueerd. Dit brengt mee dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de verblijfplaats van de kinderen zal vernietigen en zal bepalen dat de verblijfplaats van de kinderen bij de vrouw dient te zijn.
9. Het hof acht geen termen aanwezig om, zoals de man heeft verzocht, (in dat geval) een nieuw raadsonderzoek te gelasten, gelet op de huidige stabiele situatie, het verhandelde ter terechtzitting, alsmede het feit dat er op dit moment – op andere gronden en voor een dochter van de vrouw uit een eerdere relatie – hulpverlening in het gezin aanwezig is, zodat mogelijke problemen vroegtijdig gesignaleerd en opgepakt kunnen worden.
Omgang (toedeling van de zorg- en opvoedingstaken)
10. De man heeft, voorwaardelijk, indien het hof bepaalt dat de woonplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, verzocht om vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen.
11. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen omgang tussen de man en de kinderen en verklaard dat zij zich kan vinden in vaststelling van de regeling die partijen inmiddels zelf getroffen hebben en die goed verloopt, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend, alsmede iedere woensdagmiddag bij de man verblijven.
12. Gelet op de standpunten van partijen zal het hof de door de man verzochte en thans, zoals ter terechtzitting door beide partijen is verklaard, redelijk goed lopende zorg- en opvoedingsregeling tussen de man en de kinderen vaststellen.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
13. De vrouw verzoekt om een bedrag aan kinderalimentatie van € 250,-- per kind per maand en om een partneralimentatie van € 250,-- per maand.
14. De man voert hiertegen verweer en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om kinder- of partneralimentatie te betalen. Ter terechtzitting heeft de man aangevoerd dat hij geen inkomen heeft en ook in 2007 en 2008 niet heeft gehad en dat hij een bijstandsuitkering heeft aangevraagd.
15. Het hof overweegt als volgt. De behoefte van de kinderen en de vrouw staat tussen partijen niet ter discussie. De draagkracht van de man wel. Nu de man zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft voor alimentatie op geen enkele wijze deugdelijk, dat is met relevante financiële bescheiden, heeft onderbouwd, acht het hof niet aangetoond dat het de man aan draagkracht ontbreekt, zodat het hof de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de alimentatie zal toewijzen.
Wat betreft het verzoek van de vrouw ten aanzien van de ingangsdatum van de alimentatie overweegt het hof als volgt. Wat betreft de kinderalimentatie zal het hof de door de vrouw verzochte ingangsdatum, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, derhalve 24 juni 2008, toewijzen, echter wat betreft de partneralimentatie geldt op grond van de wet als ingangsdatum de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, in dit geval 28 augustus 2008.
Verdeling huwelijksgemeenschap
16. De vrouw verzoekt om verdeling bij helfte van de huwelijkse schulden en om veroordeling van partijen tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige persoon volgens de wet.
17. De man heeft zich verzet tegen verwijzing naar een notaris en stelt dat partijen een verdeling niet in onderling overleg kunnen regelen, zodat een boedelscheidingsprocedure noodzakelijk is. Ten aanzien van de door de vrouw genoemde huwelijkse schulden stelt de man dat door haar onvoldoende omschreven is op welke wijze zij verdeling wenst.
18. Het hof overweegt als volgt. In het algemeen lenen schulden zich niet voor toe- of verdeling gelet op de aansprakelijkheid voor de schulden die daarbij een rol speelt. Schulden kunnen wel worden betrokken bij de verdeling in die zin dat het hof kan bepalen wie van de partijen een schuld van de gemeenschap moet voldoen. Nu partijen geen boedelbeschrijving hebben ingediend, geen concreet standpunt over de verdeling hebben ingenomen, noch enig inzicht hebben verstrekt in de waarde en omvang van de gemeenschap, is het voor het hof niet mogelijk om de wijze van de verdeling te gelasten en kan het hof alleen partijen veroordelen om tot verdeling over te gaan.
19. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw ten aanzien van haar verzoek tot bekrachtiging van de echtscheiding niet-ontvankelijk;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de (hoofd)verblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
bepaalt een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de man inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend, alsmede iedere woensdagmiddag en gedurende de helft van de vakanties bij de man verblijven;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 24 juni 2008 op € 250,-- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand (28 augustus 2008) op € 250,-- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
gelast partijen over te gaan tot verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris;
benoemt, indien de man en de vrouw zich niet over de keuze van een notaris kunnen verstaan, tot notaris ten overstaan van wier de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden mr. A.R. Autar, notaris ter standplaats Rotterdam of diens waarnemer of opvolger;
benoemt tot onzijdig persoon om de man, indien hij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren:
mr. E. Keijzerwaard, te Rotterdam;
benoemt tot onzijdig persoon om de vrouw, indien zij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren:
mr. K. Lammers-Roselaar, te Rotterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Labohm en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2009.