
Jurisprudentie
BJ1430
Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/720740-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/720740-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelde gegrond
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Parketnummer: 11/720740-08
Registratienummer: 09/120
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer van rechtbank Dordrecht op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna de Wet) van:
[naam],
geboren in 1993,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres en woonplaats].
Te dezer zake bijgestaan door mr. M.R. Dill, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht.
De procedure
Op bevel van de officier van justitie is van veroordeelde op 21 april 2009 celmateriaal afgenomen teneinde zijn DNA-profiel te bepalen en te verwerken.
Op 4 mei 2009 heeft veroordeelde hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
Van de inlevering van dit bezwaarschrift is overeenkomstig artikel 449 e.v. van het Wetboek van Strafvordering een akte opgemaakt.
De raadkamer heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft het bezwaarschrift op 10 juni 2009 achter gesloten deuren behandeld, ter gelegenheid waarvan de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman zijn gehoord.
Standpunt veroordeelde
Veroordeelde maakt bezwaar tegen de verwerking van zijn DNA-profiel, omdat hij van mening is dat het verwerken van zijn DNA niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en vervolging en berechting van strafbare feiten.
Hij is 16 jaar en niet eerder met justitie in aanraking geweest. De feiten waarvoor hij is veroordeeld heeft hij uit baldadigheid gepleegd. Hij heeft zich door andere jongens laten verleiden om mee te doen aan deze feiten. Hij gaat niet meer met die vrienden om. Hij werd ook veel gepest en de school is daar niet serieus mee omgegaan, waardoor het pesten door ging. Veroordeelde heeft de tip van school gekregen om het pesten te negeren. Dat doet hij nu en het gaat goed.
Sindsdien heeft er een positieve gedragsontwikkeling heeft plaatsgevonden bij veroordeelde. Hij krijgt hulp en heeft een bijbaantje. Er heeft nader psychologisch onderzoek plaatsgevonden waaruit bleek dat hij geen ADHD heeft en ten onrechte als zodanig gediagnosticeerd is geweest. Uit de nader gemaakte rapportages van de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat de kans op recidive minimaal is.
Gezien de relatief jonge leeftijd is het zeer onaannemelijk dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd en gezien de persoonlijke omstandigheden en omdat van de situatie ten tijde van het plegen van de feiten nu geen sprake meer is, is het niet aannemelijk dat hij in de toekomst dergelijke feiten zal plegen. Veroordeelde verzoekt het bezwaar gegrond te verklaren en de officier van justitie te bevelen het celmateriaal van veroordeelde te vernietigen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het bezwaarschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, kijkend naar wetgeving die geen uitzonderingen maakt voor minderjarigen, er bij ernstige feiten DNA wordt afgenomen. Er is maar een zeer beperkt aantal mogelijkheden op grond waarvan een bezwaar gegrond wordt verklaard. Voorbeelden hiervan zijn een ziektebeeld dat heel ernstig is of voor mensen die bejaard zijn en heel de dag op bed liggen. Hiervan is bij veroordeelde geen sprake.
Ten aanzien van het door de jeugdreclassering beschreven risico, dat is gebaseerd op de risicotaxatie, stelt de officier van justitie zich op het standpunt, dat de kans op recidive laag is, maar het rapport is maar één jaar geldig en daarom niet relevant voor de beoordeling of het DNA moet worden opgenomen in de DNA-databank.
De beoordeling
Het bevel van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 2, eerste lid van de Wet. Het bevel van de officier van justitie voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid jo artikel 1, onder c van de Wet, en is derhalve rechtmatig.
Veroordeelde is door de kinderrechter van deze rechtbank op 23 februari 2009 - ter zake medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en tweemaal openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen goederen - veroordeeld tot een leerstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie en een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen geven door of namens de jeugdreclassering.
Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor veroordeelde is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid jo. artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
De raadkamer oordeelt als volgt:
Aan de orde is de vraag of redelijkerwijs valt aan te nemen dat het verwerken van veroordeelde zijn DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde, als bedoeld in artikel 2, eerste lid aanhef onder b van de Wet.
De raadkamer deelt het standpunt van de officier van justitie wat betreft het feit dat de wet weinig ruimte biedt voor uitzonderingen. Echter maakt de rechtspraak voor minderjarigen steeds vaker uitzonderingen. Er dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen enerzijds de belangen van de minderjarige, waarbij kan worden gedacht aan de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het misdrijf, de reële ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de mate van waarschijnlijkheid dat de minderjarige opnieuw een ernstig strafbaar feit zal plegen en de overige persoonlijke omstandigheden van veroordeelde en anderzijds het algemeen maatschappelijk belang dat is gebaat met de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
In de onderhavige zaak was veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit 15 jaar oud. De gepleegde feiten vallen weliswaar onder de kwalificaties brandstichting en openlijke geweldpleging, maar zijn minder ernstig dan wordt verondersteld, zij betreffen namelijk brandstichten in een prullenbak en een ruit in gooien. Veroordeelde verklaarde ter zitting dat hij langdurig werd gepest en hij bij de groep jongens, waarmee hij de feiten heeft gepleegd, wilde horen.
Wellicht speelde de verkeerde diagnose en de daarbij voorgeschreven medicijnen een rol. Veroordeelde is niet eerder veroordeeld en heeft voor zover bekend geen strafbare feiten meer gepleegd. De raadkamer acht het, gezien de begeleiding en de rapporten van de jeugdreclassering, minder aannemelijk dat veroordeelde in de toekomst weer strafbare feiten zal plegen.
Gelet op het vorenstaande is de raadkamer van oordeel dat de persoonlijke belangen van veroordeelde zwaarder wegen dan de maatschappelijke belangen. Het bezwaarschrift zal dan ook gegrond worden verklaard en de officier van justitie zal worden bevolen ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Beslissing
De raadkamer:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond; en
- beveelt de officier van justitie ervoor zorgt te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde wordt vernietigd.
De beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema, lid van de enkelvoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van L. Koppenaal, griffier, en uitgesproken op 10 juni 2009.