Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1386

Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.009.079/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beëindiging huur studentenpand. Huurders gaan akkoord met aangeboden vergoeding van € 12.000,--. Zij hebben daar later spijt van en willen een hogere vergoeding. Dat de studenten minder ervaren onderhandelaars waren maakt nog niet dat sprake is van misbruik van omstandigheden.


Uitspraak

Arrest d.d. 30 juni 2009 Zaaknummer 200.009.079/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: 1. [appellante 1], wonende te [woonplaats], 2. [appellant 2], wonende te [woonplaats], toevoeging, appellanten, in eerste aanleg: gedaagden, hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten], advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden, tegen [geïntimeerde], gevestigd te [vestigingsplaats], geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: [geïntimeerde], niet verschenen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort-gedingvonnis uitgesproken op 2 juni 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 19 juni 2008 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 juli 2008. De conclusie van de memorie van grieven d.d. 7 april 2009 luidt: "bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 2 juni 2008 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen onder zaaknummer 102310 tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar inleidende vordering niet ontvankelijk te verklaren, dan wel haar inleidende vordering af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beiden instanties." Tenslotte hebben [appellanten] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellanten] hebben drie grieven opgeworpen. De beoordeling Ten aanzien van de feiten 1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot met 2.3) van genoemd vonnis is geen formele grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, behoudens met betrekking tot de hoogte van de verschuldigde huur, waarover hierna meer onder 1.1. Samengevat gaat het in dit geschil om het volgende. 1.1. [geïntimeerde] was op 1 januari 2008 eigenares van de bovenwoning A-Straat 17 te Groningen (verder aan te duiden als de woning). Zij heeft op die datum een schriftelijke huurovereenkomst met [appellanten] gesloten - destijds studenten - waarbij de huurprijs bestond uit aanvankelijk uitsluitend de aanwending van de eigen arbeid van [appellanten] bij de verbouwing van het gehuurde terwijl per 1 januari 2009 was voorzien dat de huurprijs (daarnaast) € 150,-- per maand zou bedragen. In het vonnis staat vermeld dat de (aanvullende) huurprijs reeds in 2008 € 150, -- per maand bedroeg, doch daarvoor bieden de processtukken geen grond, zodat de daartegen gerichte verholen feitelijke grief op zich terecht is voorgedragen. Of dit [appellanten] baat, zal uit het navolgende blijken. 1.2. [geïntimeerde] heeft op 20 maart 2008 aan Bulten Project BV verkocht een winkelhuis met kantoor, magazijn, bovenwoning, schuur en erf, gelegen aan de A-straat 17 en 17A te Groningen. Bij aanvullende overeenkomst van 8 mei 2008 is overeengekomen dat de levering, vrij van huur, dient plaats te vinden op uiterlijk 15 juni 2008. 1.3. [geïntimeerde] en [appellanten] hebben in avond/nacht van 7 op 8 mei 2008 mondeling overeenstemming bereikt over ontruiming van het gehuurde door [appellanten] per 1 juni 2008 op voorwaarde dat [geïntimeerde] € 12.000,-- aan [appellanten] zou betalen. De procedure in eerste aanleg 2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg ontruiming van het door [appellanten] gehuurde gevorderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de verweren van [appellanten] verworpen en de vordering grotendeels toegewezen. Met betrekking tot grief I 3. Deze grief richt zich tegen de verwerping van het beroep van [appellanten] dat de mondelinge overeenstemming die op 7/8 mei 2008 is bereikt onder invloed van dwang danwel van misbruik van omstandigheden. 3.1. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter op dit punt heeft overwogen en beslist en maakt dat oordeel tot het zijne. In wezen komt het betoog van [appellanten] erop neer dat zij - door onervarenheid - onvoldoende hebben ingezien hoe hachelijk de positie van [geïntimeerde] was en hoe sterk hun eigen positie in juridische zin was, en dat zij de mogelijkheden die hun dat bood, onvoldoende hebben uitgenut. Dat moge zo zijn, maar dat rechtvaardigt niet de conclusie dat de overeenkomst onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Dat van de zijde van [geïntimeerde] dwang is uitgeoefend, blijkt uit niets. Dat [geïntimeerde] haar ruimere ervaring heeft aangewend, maakt nog niet dat sprake is van misbruik van omstandigheden, termeer niet nu juist [geïntimeerde], zoals [appellanten] betogen, in een hachelijke positie verkeerde. De voorzieningenrechter heeft terecht van belang geoordeeld dat [appellanten] de volgende ochtend (althans, de ochtend van 8 mei 2008) nog steeds bereid waren om het gehuurde tegen betaling van € 12.000,-- te verlaten en die afspraak bij de notaris wilden vastleggen. 3.2. De grief treft geen doel. Met betrekking tot de grief II en III 4. Grief II ziet op de verwerping van het verweer dat [geïntimeerde] zelf de overeenkomst heeft ontbonden door de overeenkomst niet op 8 mei om 9.00 's ochtends notarieel te willen vastleggen. 4.1. [appellanten] betogen primair dat de voorzieningenrechter het wegzenden door de notaris ten onrechte niet heeft aangemerkt als het ontbinden door [geïntimeerde] zelf van de gemaakte afspraken. Het hof overweegt dat uit de schriftelijke verklaring van [betrokkene] van notariskantoor Van der Laan te Groningen d.d. 23 mei 2008 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) geenszins kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] de overeenkomst als zodanig heeft ontbonden. Genoemde [betrokkene] schrijft: "Aangezien op datzelfde tijdstip uw cliënte [[geïntimeerde], hof] en [koper] nog nadere afspraken over hun bestaande koopovereenkomst wilden maken en schriftelijk vast wilden legen, is voorgesteld om een nadere bespreking tussen uw cliënte en huurder omtrent de afkoopsom op een nader tijdstip te laten plaatsvinden" Dit wijst geenszins op de gestelde ontbinding, waarvoor [appellanten] ook in het geheel geen bewijsmiddelen aandragen. 4.2. Subsidiair stellen [appellanten] dat zij uit de mededeling van [betrokkene] hebben mogen afleiden dat de overeenkomst van de baan was en dat zij vervolgens zelf de overeenkomst hebben mogen ontbinden. Het hof overweegt dat uit de overgelegde en hiervoor geciteerde verklaring van [betrokkene] in het geheel niet blijkt dat de overeenkomst geheel van de baan was, zodat ook deze subsidiaire stelling op drijfzand is gebaseerd, nog daargelaten dat niet blijkt van een ontbindingsverklaring zijdens [appellanten] die dateert van voor het begin van deze procedure. 4.3. Tenslotte beroepen [appellanten] zich op een brief van [betrokkene 2] d.d. 9 mei 2008, geschreven als vertegenwoordiger van [geïntimeerde], die een nieuw voorstel zou moeten inhouden ter vervanging van datgene waarover overeenstemming was bereikt op 7/8 mei 2008. Het hof constateert dat een dergelijke brief zich niet bij de, door [appellanten] in het geding gebrachte, processtukken bevindt. De wel overgelegde verklaring van [betrokkene 2] (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) biedt op geen enkele wijze steun aan deze stelling van [appellanten] 4.4. Grief II mist doel in al haar onderdelen. 4.5. Grief III, tenslotte, behoeft geen zelfstandige bespreking, nu deze veeggrief, naar [appellanten] zelf reeds stellen, geen zelfstandige betekenis toekomt. De slotsom 5. Nu geen der grieven tot vernietiging van het vonnis leidt, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellanten] in de daarop gevallen kosten veroordelen, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil. De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op nihil. Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, De Hek en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 juni 2009 in bijzijn van de griffier.