
Jurisprudentie
BJ1348
Datum uitspraak2009-07-02
Datum gepubliceerd2009-07-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003670-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003670-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Art. 37a, 37b en 242 WvSr: Het hof legt naast een gevangenisstraf de maatregel van TBS met dwangverpleging op bij een 'weigerachtige observandus'. Het hof valt terug op eerder uitgebrachte rapportages betreffende de geestvermogens van verdachte. Op grond van ontwikkelingen na die rapportages stelt het hof vast, dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde nog sprake is van die in 2002 geconstateerde stoornis.
Uitspraak
Parketnummer: 20-003670-08
Uitspraak : 2 juli 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 26 september 2008 in de strafzaak met parketnummer 03-700187-08 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI [Naam PI]
waarbij verdachte - zakelijk weergegeven - ter zake van verkrachting werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren en zes (6) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. A.J. de Veer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Corten naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd, dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van het onder 1. - primair - ten laste gelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd, welke verpleging pas een aanvang dient te nemen na tenuitvoerlegging van tweederde duur van de opgelegde gevangenisstraf en met teruggave van de in beslag genomen voorwerpen conform de beslissing van de rechter in eerste aanleg. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat indien het hof de last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd, achterwege zal laten, in dat geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf c.q. maatregel, alsmede de bijbehorende motivering.
Op te leggen straf of maatregel
De rechter in eerste aanleg heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft - kort samengevat - gevorderd, dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde en subsidiair betoogd, dat nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit lijdende was een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging achterwege dient te blijven. Voor wat betreft de eventueel op te leggen gevangenisstraf, heeft de verdediging subsidiair bepleit een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van zeven maanden, zijnde gelijk aan de duur van de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt het hof het navolgende:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware vorm van verkrachting onder toepassing van het nodige geweld en bedreiging. Het slachtoffer is door verdachte van haar vrijheid beroofd, hardhandig vastgegrepen bij haar haren en in de kleine ruimte van een lift ten val gebracht. Daarna heeft de verdachte het slachtoffer in eerste instantie met zijn vingers gepenetreerd, waarna hij tevens voornemens was het lichaam van het slachtoffer ook met zijn geslachtsdeel binnen te dringen. Het slachtoffer heeft zich kranig verweerd, hetgeen ze heeft moeten bekopen met het nodige letsel aan haar hoofd en aangezicht. Dat het de verdachte uiteindelijk niet is gelukt om het slachtoffer ook met zijn geslachtsdeel te penetreren, heeft te maken gehad met de toevallige omstandigheid dat in de buurt van de desbetreffende lift andere bewoners van de flat aanwezig waren. Het hof rekent het de verdachte, mede gelet op de ernstige (psychische) gevolgen die het vorenstaande voor het slachtoffer heeft gehad, uitermate zwaar aan dat hij zich op een dergelijk brute wijze heeft vergrepen aan het slachtoffer. Voorts heeft de verdachte, in aanmerking genomen zijn ontkennende houding ten aanzien van het ten laste gelegde, op geen enkele wijze spijt betuigd voor zijn daad.
De omstandigheid dat verdachte zich in het verleden vaker schuldig heeft gemaakt aan vergelijkbare zedendelicten, brengt met zich mee dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden, dat verdachte - indien behandeling achterwege blijft - zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan het plegen van dergelijk ernstige feiten. In zoverre kan dan ook niet worden uitgesloten, dat de verdachte een potentieel gevaar zal blijven voor de samenleving. Tegen de achtergrond van de ernst van het feit, het gegeven dat verdachte in de gelijktijdig behandelde strafzaak ook is veroordeeld ten aanzien van ernstige zedendelicten en mede gelet op de algemene veiligheid van personen, ziet het hof dan ook geen andere mogelijkheid dan het maken van een keuze tussen oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf in combinatie met de maatregel TBS met dwangverpleging enerzijds, dan wel het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf voor aanzienlijk langere duur, dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd anderzijds.
Met oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf voor de beperkte duur als door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd sec, kan naar het oordeel van het hof onder de geschetste omstandigheden niet worden volstaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte het verweer herhaald, dat bij gebreke van een - recent - volledig uitgevoerd onderzoek naar de geestvermogens van verdachte, de maatregel van terbeschikkingstelling achterwege dient te blijven, nu als gevolg daarvan ook niet kan worden vastgesteld, dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Uit de inhoud van het rapport d.d. 19 mei 2008 van I. Matthaei, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en d.d. 13 juni 2008 van A.F.J.M. Zwegers, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige blijkt dat, hoewel verdachte had verklaard bereid te zijn medewerking te verlenen aan het multidisciplinair onderzoek, vanwege zijn weinig coöperatieve houding het onderzoek nagenoeg geen informatie heeft opgeleverd op grond waarvan men tot beantwoording van de in het onderzoek gestelde vragen kon overgaan. Rapporteur Zwegers heeft expliciet opgemerkt, dat door de houding van verdachte het onderzoek weinig meer gegevens heeft opgeleverd dan doorgaans bij een weigerachtige observandus het geval is, waarbij rapporteur Matthaei opmerkt dat het ondanks de toezegging tot medewerking, als gevolg van de opstelling van de verdachte, tijdens het onderzoeksgesprek niet mogelijk is geweest een forensisch psychiatrisch onderzoek te verrichten en niet met zekerheid een diagnose kan worden gesteld. Naar het oordeel van het hof dient verdachte, gelet op het voorgaande, te worden aangemerkt als een weigerachtige observandus als bedoeld in artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof staat de vorenbedoelde weigerachtige houding ten aanzien van het onderzoek naar de geestvermogens van verdachte aan oplegging van de maatregel van TBS in beginsel in dit geval niet in de weg. Ten aanzien van een weigerende observandus kunnen aan de beslissing tot TBS ook oudere psychologische dan wel psychiatrische rapporten ten grondslag worden gelegd. Noch de wettekst, noch de wetsgeschiedenis bieden aanknopingspunten voor het standpunt dat het de rechter niet vrij zou staan om in het onderhavige geval acht te slaan op rapporten die eerder zijn uitgebracht. Dergelijke rapporten dienen dan wel deel uit te maken van het onderhavige strafdossier. Het hof merkt op, dat zich in het onderhavige dossier rapportages bevinden ten aanzien van een in de jaren 2002 en 2006 uitgevoerd onderzoek naar de geestvermogens en de persoonlijkheid van verdachte. Het hof zal derhalve gebruik maken van deze rapportages, teneinde vast te stellen of, en zo ja, in hoeverre bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, als vereist voor oplegging van de maatregel van TBS.
Uit de inhoud van het rapport d.d. 5 maart 2002 van H.J.Th.M. Corstens, psychiater en vast gerechtelijk deskundige komt - voor zover relevant en zakelijk weergegeven - als conclusie het navolgende naar voren:
‘Betrokkene lijdt aan alcoholafhankelijkheid en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, psychopathische en afhankelijke kenmerken. Ten tijde van het ten laste gelegde was naast voornoemd persoonlijkheidsstoornis bij verdachte tevens sprake van een aanpassingsstoornis. Betrokkene is vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis nauwelijks in staat problemen te erkennen, heeft een sterke neiging deze te bagatelliseren en is niet in staat adequaat hulp te zoeken. Onderzochte wil slechts behandeld worden in verband met zijn alcoholprobleem. Er is geen sprake van ziekte-inzicht.’
Voorts komt het rapport d.d. 25 februari 2002 van A.F.J.M. Zwegers, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige komt - voor zover relevant en zakelijk weergegeven - als conclusie het navolgende naar voren:
‘De betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die in diagnostische zin te omschrijven is als een persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en afhankelijke trekken. De gebrekkige ontwikkeling bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde en was voorts van invloed op het gedrag van betrokkene ten tijde van ten laste gelegde’.
Ten aanzien van verdachte is door A.G.S. de Ranitz, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en P.E. Geurkink, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte, hetgeen heeft geresulteerd in een (gezamenlijk) rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 22 december 2006, welk rapport - voor zover hier relevant en zakelijk weergeven - onder meer inhoudt:
‘Bij betrokkene is sprake van een opvallend tekortschieten in contactuele vaardigheden en achterdocht ten aanzien van de onderzoekers. Vanwege de combinatie van deze factoren kan onvoldoende worden getest of en hoe betrokkene zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. (…) Niet kan worden uitgesloten dat betrokkene iemand is die moeite heeft met contacten leggen, behoefte heeft aan seks, willens en wetens alcohol drinkt, omdat hij weet dat dit hem ontremt en aldus vanuit heel egocentrische en antisociale motieven tot feiten als de hem ten laste gelegde komt.‘
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat in 2002 zowel door Corstens als door Zwegers is vastgesteld, dat verdachte lijdende was aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, psychopathische en afhankelijke kenmerken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken, dat verdachte destijds of in de tussenliggende periode enige behandeling heeft ondergaan, hetzij intramuraal, hetzij extramuraal.
Het hof stelt voorts vast dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde onder invloed verkeerde van alcohol, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 maart 2008 (met nummer: 2008036143-2). Dat verdachte zijn alcoholgebruik sinds 2002 niet heeft weten te beteugelen, blijkt overigens ook uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 02 februari 2009, waarin staat opgenomen dat de verdachte in de periode tussen 2004 en 2007 meermalen is veroordeeld voor het rijden onder invloed. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte overigens ontkend een probleem te hebben voor wat betreft het gebruik van alcohol, hetgeen naar het oordeel van het hof nauw samenhangt met de reeds eerder weergegeven overweging van rapporteur Corstens, dat de verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis nauwelijks in staat is problemen te erkennen, waarbij hij een sterke neiging heeft deze te bagatelliseren en voorts niet in staat is adequaat hulp te zoeken.
Het hof zal zich verenigen met de reeds weergegeven conclusies c.q. bevindingen van Corstens en Zwegers en maakt deze tot de zijne.
Het hof acht - gelet op de hierboven beschreven omstandigheden betreffende de verdachte, die (kort gezegd:) onveranderd zijn gebleven - tevens causaal verband aanwezig tussen de door die deskundigen vastgestelde stoornis en het onderhavige feit.
Ook het recidivegevaar acht het hof aanwezig, gezien de aard en de intensiteit van de vastgestelde stoornis en een eerdere onherroepelijke veroordeling ter zake van verkrachting in 2002. In die zaak heeft verdachte bij het politieverhoor op 7 december 2001 onder andere verklaard omtrent zijn motieven om over te gaan tot gewelddadige handelingen:
‘Ik weet niet waarom ik dat doe. Ik weet ook niet wanneer ik het doe op een gegeven moment gaat bij mij een knop om in het hoofd en ik weet dan niet wat ik doe (…). U vraag mij hoelang ik dat al heb, die vorm van geweldgebruik. Dat is al erg lang. Ik ben 20 jaar geleden ook al een (het hof begrijpt: eens) met justitie in aanraking geweest omdat ik (het hof begrijpt: een) meisje achterna fietste, van de fiets aftrok en betaste’.
Met het voorgaande wordt naar het oordeel van het hof de reële kans op recidive onderstreept.
Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Naar het oordeel van het hof kan het - zoals hierboven is overwogen - niet anders zijn dan dat het thans ten laste gelegde feit door verdachte is begaan vanuit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De algemene veiligheid van personen eist de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte, alsmede dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Dit leidt het hof af uit de aard van de vastgestelde stoornis(sen), de ernst van het bewezen verklaarde, de blijkens de voornoemde documentatie reeds eerder gepleegde delicten en het drankmisbruik van verdachte, waarvan blijkens de documentatie nog steeds sprake is.
De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt bovendien opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof neemt ook hier (mede) in aanmerking de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde, het aantal eerdere veroordelingen en de inhoud van de voornoemde rapportages die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht.
Het hof ziet, evenals de advocaat generaal, aanleiding om in de uitspraak een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit mede gelet op het feit dat het hof naast voornoemde maatregel tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen van na te melden duur.
Wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf heeft het hof zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid enerzijds en bij de straffen die door dit gerechtshof in gevallen - grosso modo - vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd anderzijds. Overeenkomstig deze oriëntatiepunten kan voor een verkrachting in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als passend worden beschouwd. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in samenhang bezien met de omstandigheid, dat verdachte over de nodige antecedenten beschikt ter zake van ernstige zedenmisdrijven, ziet het hof echter aanleiding voornoemd uitgangspunt te verhogen met nog eens 12 maanden, waarbij de duur van de op te leggen gevangenisstraf ten voordele van verdachte in aantal jaren zal worden uitgedrukt.
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een strafoplegging welke afwijkt van datgene, wat namens de verdachte ter verdediging naar voren is gebracht.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort, strafmaat en maatregel het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Alles overziende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, alsmede oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte, waarbij hij van overheidswege zal worden verpleegd, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 24c, 37a, 37b, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Adviseert dat de maatregel van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege pas ten uitvoer wordt gebracht, nadat minstens tweederde duur van de door het hof opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd.
Bevestigt het vonnis voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. H.P. Vonhögen,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 2 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.