Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1338

Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/295
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot afgifte van verklaring van vakbekwaamheid ten behoeve van uitoefening van het beroep van psychotherapeut. Verweerder heeft terecht en op goede gronden besloten het verzoek af te wijzen nu eiseres niet aan het in artikel 41, eerste lid, onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg geformuleerde criterium voldoet.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/295 Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2009 inzake [eiseres], te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. drs. A.H.J. de Kort, tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder, gemachtigden mr. H.J. Sjerps-de Boer en mr. H.J. Stoop. Procesverloop Bij besluit van 27 juli 2007 heeft verweerder het verzoek van eiseres om aan haar een verklaring van vakbekwaamheid af te geven als psychotherapeut, teneinde als zodanig te worden ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 23 augustus 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiseres bij brief van 21 januari 2008 beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 18 mei 2009, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten het verzoek van eiseres tot het afgeven van een verklaring van vakbekwaamheid, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de Wet BIG, af te wijzen. 2. De rechtbank is uitgegaan van de volgende, onweersproken, feiten en omstandigheden. 3. Eiseres heeft van 1970 tot 1974 en van 1979 tot 1985 onderwijs gevolgd in de richting psychologie aan de Universidade de Sao Paulo en de Pontificia Universidade Catolica de Sao Paulo. Eiseres heeft van 1989 tot 1995 een proefschrift op het terrein van de psychologie geschreven aan de Universidade Federal de Sao Paulo. Op 15 mei 2005 heeft eiseres een verzoek ingediend ter verkrijging van een verklaring van vakbekwaamheid als psychotherapeut, met als doel inschrijving in het BIG-register om het beroep van psychotherapeut in Nederland te kunnen uitoefenen. Haar verzoek is door verweerder voorgelegd aan de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid (hierna: CBGV). De CBGV heeft de Netherlands organization for international cooperation in higher education (hierna: Nuffic) om een diplomawaardering gevraagd. Volgens de diplomawaardering door de Nuffic vertegenwoordigt het getuigschrift van eiseres in Nederlandse termen op basis van overwegend niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria het prestatieniveau van ongeveer zes jaar universitaire studie. Bij brief van 23 maart 2006 heeft de CBGV verweerder geadviseerd. De conclusie van het CBGV is dat eiseres door opleidingen en beroepservaring een niveau heeft bereikt dat niet gelijkwaardig is aan dat van een in Nederland volgens de Nederlandse opleidingseisen opgeleide psychotherapeut. 4. Het wettelijk kader luidde op de datum van het bestreden besluit als volgt. 5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG, voor zover hier relevant, worden er registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als: (…) psychotherapeut, (…). 6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet BIG, voor zover hier relevant, wordt de inschrijving geweigerd indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III bedoelde opleidingseisen. 7. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wet BIG wordt vereist, om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen. 8. De in voormeld artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit van 17 maart 1998, houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de psychotherapeut (hierna: Besluit psychotherapeut). Artikel 3 van het Besluit psychotherapeut luidt als volgt: 1. De opleiding tot psychotherapeut bestaat uit ten minste 3.680 uren die als volgt zijn verdeeld: a. 1.280 uren theoretisch en praktisch onderwijs op het gebied van de psychotherapie; b. 2.400 uren werkervaring op het gebied van de psychotherapie. 2. Het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, onder a, is gericht op het leren onderzoeken van psychische klachten en het met behulp van psychotherapie leren behandelen van de volgende categorieën van patiënten: a. kinderen; b. volwassenen; c. ouderen. 3. De werkervaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, is gespreid over tenminste vier jaren en wordt in elk geval opgedaan met onderzoek en behandeling als bedoeld in het tweede lid, van volwassenen en van patiënten, behorende tot een van de twee andere in het tweede lid bedoelde categorieën. (…) 9. Artikel 4 van het Besluit psychotherapeut luidt als volgt: 1. Het onderwijs, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, omvat ten minste: a. 400 uren cursorisch onderwijs; b. 50 uren leertherapiesessies; c. 500 uren psychotherapiesessies; d. 150 uren supervisiesessies waarvan er ten minste 50 betrekking hebben op de behandeling van individuele volwassen patiënten. 2. Het cursorisch onderwijs omvat ten minste de volgende onderwerpen: a. algemene aspecten van de psychotherapie; b. gespreks- en interactietraining, gericht op de praktische toepassing daarvan in de psychotherapie; c. intake en indicatiestelling; d. psychopathologie; e. specifieke problemen van de verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek; f. de psychotherapeutische referentiekaders, zijnde de psycho-analytische therapie, de gedragstherapie, de rogeriaanse therapie en de systeemtherapie die zijn gebaseerd op onderscheidelijk de psycho-analytische theorieën, de leer- en cognitieve theorieën, de experiëntiële theorieën en de systeemtheorieën; g. inleiding in de toepassing van behandelingsmethoden vanuit de psychotherapeutische referentiekaders; h. inleiding in de basisbegrippen en kenmerken van groepsprocessen; i. kenmerken van de ambulante, de dag- en de klinische behandelingssituatie; j. beroepsethiek; k. recente ontwikkelingen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de psychotherapie; l. kwaliteit van de bedrijfsvoering en de beroepsuitoefening. 3. De opleiding, bedoeld in artikel 3, bestaat voorts uit ten minste één vervolgcursus over de toepassing van behandelingsmethoden in een door de aspirant-psychotherapeut te kiezen psychotherapeutisch referentiekader. 10. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Wet BIG wordt, in afwijking van het in artikel 6, onder a, bepaalde aan een persoon die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet geweigerd: a. indien hij in het buitenland een door Onze Minister aangewezen getuigschrift heeft verkregen dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan vorenbedoelde eisen mag worden afgeleid; b. indien Onze Minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat betreft zijn vakbekwaamheid geen bedenkingen bestaan; c. indien aan hem ten aanzien van het betrokken beroep een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen is afgegeven. 11. Ingevolge artikel 41, vijfde lid, voor zover hier relevant, stelt Onze Minister voor elk daarvoor in aanmerking komend beroep een commissie van deskundigen in, die tot taak heeft hem op zijn verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen inzake de toepassing van dit artikel. Bij algemene maatregel van bestuur worden de samenstelling, taak en werkwijze van de commissie geregeld (…). 12. De in voormeld artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit buitenlands gediplomeerden volksgezondheid. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van dit Besluit heeft de commissie tot taak Onze Minister met betrekking tot een in het buitenland genoten opleiding tot een in artikel 3 van de Wet BIG genoemd beroep van advies te dienen over de vraag of aan een buitenlands gediplomeerde op aanvraag een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de Wet BIG behoort te worden afgegeven. 13. Ter uitvoering van (onder meer) de in artikel 41, eerste lid, onder b, van de Wet BIG gegeven bevoegdheid heeft verweerder beleidsregels opgesteld, neergelegd in de Circulaire Verklaring vakbekwaamheid buitenslands gediplomeerden volksgezondheid (hierna: de Circulaire), Staatscourant 3 mei 2006, nummer 86. De Circulaire bepaalt, voor zover hier relevant, dat de volgende uitgangspunten in Nederland gelden bij de beoordeling van aanvragen om een gereglementeerd beroep te mogen uitoefenen, tenzij het Europese recht uitdrukkelijk anders bepaalt: - De door een aanvrager voltooide opleidingen en opgedane beroepservaring worden vergeleken met de Nederlandse opleidingseisen voor het desbetreffende beroep. (…) Indien de minister meent dat de vakbekwaamheid van de buitenslands gediplomeerde niet gelijkwaardig is, wijst hij de aanvraag voor een verklaring omtrent de vakbekwaamheid af. (…) 14. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. - Eiseres heeft bijna een jaar langer moeten wachten op de beslissing omdat het dossier was zoekgeraakt. Er is sprake van onzorgvuldig handelen. Alleen al hierom is het beroep gegrond. - Niet inzichtelijk is dat gegevens die bij brief van 15 juli 2006 zijn aangeleverd, bij de beoordeling zijn betrokken. Er is sprake van een ondeugdelijke motivering. - Er is wel degelijk andere en meer relevante informatie aangeleverd dan bij een eerdere aanvraag van 25 februari 2003. Dit blijkt met name uit de brief van 15 mei 2005 met het verzoek tot het afgeven van vakbekwaamheid ten behoeve van een inschrijving in het BIG-register als psychotherapeut. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de in het verslag van de hoorzitting genoemde nieuwe stukken aangeduid met de nummers D.5.2, K.1.2, K.1.3 en M.1.2 in haar ogen informatie bevatten welke van doorslaggevend belang zou zijn geweest voor het advies van de CBGV. - Per 31 december 2004 is eiseres ongeclausuleerd ingeschreven als gezondheidszorg-psycholoog. Dit betekent dat er zonder meer sprake is van universitair en postuniversitair niveau. Per 1 januari 2008 is eiseres assistent professor aan de Roosevelt Academy te Middelburg. Daar doceert zij het vak psychotherapie. Het is dan ook onbegrijpelijk dat eiseres niet aan de criteria zou voldoen om ingeschreven te kunnen worden in het BIG-register als psychotherapeut. 15. Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. - Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden is het dossier van eiseres zoekgeraakt. Dit kan echter niet leiden tot een verlening van een verklaring van vakbekwaamheid, nu eiseres niet voldoet aan de kwalificaties. - In 2003 is al aangetoond dat het in de stukken meer om een opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog gaat dan om een opleiding tot psychotherapeut. De aanvraag steunt op dezelfde diploma’s en overige stukken ten aanzien van beroepservaring die eiseres bij haar eerdere aanvraag heeft ingediend. De stukken die eiseres met haar brief van 15 juli 2006 heeft aangeleverd zijn meegenomen, maar werpen geen ander licht op de zaak. - Verweerder mag zich baseren op het deskundigenadvies van de CBGV. Deze heeft geoordeeld dat eiseres door haar opleiding en beroepservaring een niveau heeft bereikt dat niet gelijkwaardig is aan dat van een in Nederland volgens de Nederlandse opleidingseisen opgeleide psychotherapeut, omdat de verschillen in opleidingseisen tussen een gezondheidspsycholoog en een psychotherapeut te groot zijn. - Eiseres is op 31 december 2004 ongeclausuleerd ingeschreven in het register van gezondheidszorgpsychologen, nadat zij akkoord was gegaan met een wijziging van haar aanvraag van 25 februari 2003 voor een verklaring van vakbekwaamheid als psychotherapeut in een aanvraag voor een dergelijke verklaring als gezondheidszorgpsycholoog. De CBGV heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de opleidingseisen zoals weergegeven in het Besluit psychotherapeut, hetgeen een voorwaarde is om een verklaring van vakbekwaamheid af te geven. Het gaat om aparte en specifieke beroepen met een verschillende opleidingsduur. Aan de opleiding tot psychotherapeut worden hogere eisen gesteld. 16. De rechtbank overweegt als volgt. 17. De rechtbank ziet zich eerst voor de, ambtshalve te beantwoorden, vraag gesteld of de aanvraag van 15 mei 2005, welke heeft geresulteerd in het bestreden besluit, dient te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Niet in geschil is immers dat de eerdere aanvraag van eiseres van 25 februari 2003 (uiteindelijk) is aangemerkt als betrekking hebbende op een verklaring van vakbekwaamheid als gezondheidszorgpsycholoog. Daarmee heeft de aanvraag van 15 mei 2005 een ander onderwerp dan de aanvraag van 25 februari 2003, zodat de in artikel 4:6 van de Awb bedoelde situatie zich niet voordoet. 18. Met betrekking tot de grond van eiseres omtrent het tijdsverloop overweegt de rechtbank dat het enkele tijdsverloop, anders dan eiseres meent, niet kan leiden tot het afgeven van de aangevraagde verklaring. 19. Bij de verdere beoordeling van het beroep neemt de rechtbank tot uitgangspunt de, als zodanig onweersproken, diplomawaardering door de Nuffic. Daaruit volgt dat het door eiseres tot en met augustus 1995 in Brazilië gevolgde onderwijs gelijk dient te worden gesteld met (zes jaar) universitair onderwijs. De rechtbank stelt aan de hand van het Besluit psychotherapeut vast dat de opleiding tot psychotherapeut een postdoctorale opleiding betreft. Een redelijke wetstoepassing brengt - anders dan eiseres blijkens haar brief met bijlagen van 15 juli 2006 kennelijk meent - naar het oordeel van de rechtbank mee dat bij de beoordeling of eiseres de aangevraagde verklaring dient te worden verleend, uitsluitend het door eiseres gevolgde onderwijs en de door eiseres opgedane werkervaring daterend van na augustus 1995 relevant kan worden geacht. Alleen dit onderwijs en deze werkervaring kan immers, uitgaande van de diplomawaardering door de Nuffic, naar Nederlandse maatstaven als postdoctoraal worden aangemerkt. 20. Wat het door eiseres na augustus 1995 gevolgde onderwijs betreft, heeft eiseres in haar aanvraag gewezen op postdoctoraal onderwijs aan de universiteit van Rouen (Frankrijk) van mei tot juli 1999, aan de universiteit van Genève (Zwitserland) van september 2000 tot september 2001, alsmede aan de universiteit Parijs 13 (Frankrijk) in 2005-2006. 21. Het onderwijs aan de universiteit van Rouen heeft blijkens bijlage O.1.1 bij de brief van eiseres van 15 juli 2006 betrekking gehad op deelname aan het project ‘Development of Competences, School and Social Integration of Children and Adolescents’. Het onderwijs aan de universiteit van Genève heeft blijkens bijlage L.1.1 bij laatstgenoemde brief betrekking gehad op ‘Clinical case supervisions’ (12 uur), ‘Seminaries of Case Study Presentation (24 uur), ‘Systematic “Interactive Guidance” lectures (20 uur), ‘Active participation in our research team in the field of evaluation of Mother/baby Psychotherapy’, alsmede ‘Participation in the lectures of Adolescent Psychopathology’ (4 uur). Het onderwijs aan de universiteit Parijs 13 heeft blijkens bijlage Q.1.1 bij laatstgenoemde brief betrekking op ‘Psychiatrie transculturelle’. 22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, zich daarbij baserend op het advies van het CBGV, terecht geoordeeld dat eiseres niet een opleiding heeft genoten welke gelijkwaardig is te achten aan de opleiding tot psychotherapeut in Nederland zoals voorgeschreven in het Besluit psychotherapeut. Het door eiseres genoten postdoctoraal onderwijs als hiervoor vermeld is immers niet, althans in zeer beperkte mate, te herleiden tot de in artikel 4 van het Besluit psychotherapeut genoemde onderwerpen. 23. Een volgend punt van geschil is of de werkervaring van eiseres gelijkwaardig kan worden geacht aan de in het kader van de opleidingseisen van het Besluit psychotherapeut vereiste werkervaring. De werkervaring dient blijkens artikel 3, derde lid, van het Besluit psychotherapeut ten minste 2.400 uren te bedragen, verspreid over ten minsten vier jaren, alsmede dient te zijn opgedaan met onderzoek en behandeling als bedoeld in het tweede lid van dat artikel, van volwassen patiënten, alsmede van kinderen dan wel van ouderen. Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank voorop dat het opdoen van werkervaring in het kader van een opleiding als de onderhavige naar het oordeel van de rechtbank impliceert dat deze werkervaring wordt opgedaan onder supervisie van een ter zake kundige derde. De rechtbank heeft er in dit verband groot gewicht aan toegekend dat in het Besluit psychotherapeut is voorgeschreven dat iedere persoon die in de Nederlandse situatie de opleiding tot psychotherapeut volgt een hoofdopleider krijgt toegewezen die verantwoordelijk is voor de opleiding van die persoon. 24. De door eiseres na augustus 1995 opgegeven werkervaring valt in drie delen uiteen. Met betrekking tot de door eiseres in haar aanvraag opgevoerde werkervaring in verband met het voeren van een eigen praktijk, overweegt de rechtbank dat dit werkervaring betreft waarbij eiseres, per definitie, niet onder supervisie van een derde heeft gestaan. Van in dezen relevante werkervaring kan daarom niet worden gesproken. 25. Voorts heeft eiseres als werkervaring opgegeven dat zij vanaf april 2003 tot heden als psychotherapeute werkzaam is bij Herlaarhof, centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Deze werkervaring is om twee redenen niet als in dezen relevante werkervaring aan te merken. Ten eerste niet, omdat blijkens het bij deze functie behorende functieprofiel de werkzaamheden zelfstandig worden uitgevoerd. Ook hier ontbreekt derhalve de, als hiervoor overwogen, vereiste supervisie. Dat eiseres in de aanvraag zelf stelt dat zij wel onder supervisie werkt is gelet op de duidelijke inhoud van deze functieomschrijving van onvoldoende gewicht om in dit oordeel verandering te brengen. Ten tweede betreft deze werkervaring kennelijk uitsluitend kinderen en jeugdigen. Gelet op het bepaalde in artikel 3, derde lid, van het Besluit psychotherapeut is dergelijke werkervaring op zichzelf genomen onvoldoende om te kunnen concluderen dat de werkervaring van eiseres gelijkwaardig is als hier bedoeld. 26. De door eiseres ten slotte opgegeven werkervaring met betrekking tot het geven van colleges en supervisie aan de universiteit van Sao Paulo van 1990 tot maart 2003 is niet tot in dezen relevante werkervaring te rekenen, nu niet aannemelijk is dat deze werkervaring betrekking heeft op onderzoek en behandeling als hier bedoeld. 27. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank de door eiseres na augustus 1995 opgegeven werkervaring niet gelijkwaardig worden geacht met werkervaring als bedoeld in artikel 3 van het Besluit psychotherapeut. 28. Met betrekking tot de grief van eiseres dat niet blijkt dat de nieuwe stukken, als genoemd in het verslag van de hoorzitting, door verweerder bij het bestreden besluit zijn betrokken overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de stellingen van verweerder dat deze stukken wel degelijk zijn betrokken bij de besluitvorming van verweerder. Voorts heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat hij deze aanvullende stukken, conform de vaste werkwijze van verweerder in geval van ontvangst van dergelijke stukken, ook aan de CBGV ter beoordeling heeft doen toekomen, alsmede dat de CBGV heeft geadviseerd dat zij in deze stukken geen aanleiding heeft gezien om haar eerder in dezen uitgebrachte advies te herzien. Dat dit nadere advies niet uit enig document blijkt, is onvoldoende om aan de juistheid van deze stelling van verweerder te twijfelen. Deze grond faalt dan ook. 29. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat de door haar nieuw overgelegde stukken met de nummers D.5.2, K.1.2, K.1.3 en M.1.2 verweerder alsnog had dienen te brengen tot het afgeven van de aangevraagde verklaring, overweegt de rechtbank dat de eerste drie van deze overgelegde stukken kennelijk betrekking hebben op het verzorgen van onderwijs door eiseres. Het verzorgen van onderwijs is echter niet te herleiden tot een of meer van de opleidingseisen als neergelegd in het Besluit psychotherapeut. De inhoud en strekking van de onder nummer M.1.2 overgelegde stukken, slechts gesteld in het Portugees met een summiere toelichting in het Engels, is de rechtbank niet geheel duidelijk. In het door eiseres tevens overgelegde schema staat als toelichting bij deze stukken vermeld dat zij van 1999 tot 2003 vice-coördinator respectievelijk coördinator is geweest van het Klinisch onderzoekcentrum van het Instituut der Psychologie van de Universiteit van Sao Paulo. Een verdere toelichting heeft eiseres niet gegeven. Verweerder heeft zich zonder verdere toelichting van eiseres op het standpunt mogen stellen dat de hier bedoelde stukken, op zichzelf genomen, geen verandering kunnen brengen in het oordeel dat eiseres door haar opleiding en werkervaring een niveau heeft bereikt dat niet gelijkwaardig is aan dat van een in Nederland volgens de Nederlandse opleidingseisen opgeleide psychotherapeut. 30. Tot slot overweegt de rechtbank dat het gegeven dat eiseres vanaf 1 januari 2008 assistant professor is aan het Roosevelt College, wat hier verder van zij, in dit geval relevantie mist, nu dit een gegeven betreft van na de datum van het bestreden besluit. 31. Voor het overige zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Het beroep zal gelet op al het vorenoverwogene daarom ongegrond worden verklaard 32. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden. 33. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als voorzitter en mr. P.H.C.M. Schoemaker en mr. M.L.P. van Cruchten als leden in tegenwoordigheid van mr. drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2009. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: