
Jurisprudentie
BJ1240
Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.052/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.052/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
De getuige [getuige 1] heeft in hoger beroep verklaard dat de eerder in eerste aanleg door haar onder ede afgelegde verklaring juist is. Zij heeft weliswaar in hoger beroep verklaard wel eens van [geïntimeerde] te hebben gehoord dat de serre met het meerwerk haar misschien wel € 40.000,-- zou kosten, maar zij geeft daarbij aan dat die uitlating door [geïntimeerde] is gedaan voordat het gesprek waarin werd gezegd dat de prijs voor de te verrichten werkzaamheden € 25.000,-- bleef, door haar is opgevangen. Bedoelde uitlating levert derhalve, nog daargelaten dat € 40.000,-- iets anders is dan € 47.600,-- (het bedrag inclusief BTW waarop [appellant] zich beroept), niet het aanvullende bewijs op dat [appellant] daarin ziet.
Uitspraak
Arrest d.d. 30 juni 2009
Zaaknummer 107.002.052/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W. Schoo, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 4 november 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter voldoening aan de hem bij bedoeld tussenarrest gegeven bewijsopdracht heeft [appellant] de ook reeds in eerste aanleg als getuige gehoorde [getuige 1] als getuige doen horen.
[appellant] heeft een conclusie na enquête genomen, waarna [geïntimeerde] een antwoordmemorie na enquête heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Voorts met betrekking tot grief I:
1. Bij bedoeld tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het leveren van nader bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde] zijn offerte van 17 november 2004 heeft aanvaard en dat ter zake de daarin genoemde werkzaamheden onder bijlevering van materialen een prijs is overeengekomen van € 40.000,-- te vermeerderen met 19 % BTW.
2. De getuige [getuige 1] heeft in hoger beroep verklaard dat de eerder in eerste aanleg door haar onder ede afgelegde verklaring juist is. Zij heeft weliswaar in hoger beroep verklaard wel eens van [geïntimeerde] te hebben gehoord dat de serre met het meerwerk haar misschien wel € 40.000,-- zou kosten, maar zij geeft daarbij aan dat die uitlating door [geïntimeerde] is gedaan voordat het gesprek waarin werd gezegd dat de prijs voor de te verrichten werkzaamheden € 25.000,-- bleef, door haar is opgevangen. Bedoelde uitlating levert derhalve, nog daargelaten dat € 40.000,-- iets anders is dan € 47.600,-- (het bedrag inclusief BTW waarop [appellant] zich beroept), niet het aanvullende bewijs op dat [appellant] daarin ziet.
3. Nu ook overigens geen nader bewijs voorligt, is het hof - onder verwijzing naar hetgeen in het tussenarrest onder 3 tot en met 7 heeft overwogen - van oordeel dat grief I vergeefs is voorgesteld.
Met betrekking tot grief II:
4. De grief gaat er - blijkens de toelichting - vanuit dat de rechtbank het door [appellant] berekende bedrag van € 1.700,-- (voor niet geleverde materialen en niet uitgevoerd werk) ten onrechte in mindering heeft gebracht, nu de rechtbank is uitgegaan van de eerste offerte van juni 2004 ad € 25.000,--. Het werk waarop het berekende minderwerk betrekking had, zou niet in die offerte zijn begrepen.
5. De grief mist feitelijke grondslag nu de rechtbank er juist van is uitgegaan dat in de uiteindelijk tussen partijen gemaakte afspraak (€ 25.000,-- maar dan geheel zwart) het meerwerk (waarop het berekende minderwerk ziet) wel degelijk was begrepen.
6. De grief treft geen doel.
Met betrekking tot grief III:
7. Met de grief wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen. [appellant] verwijst daarbij naar de bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde producties 9 tot en met 12. Uit genoemde producties blijkt dat de door [appellant] ingeschakelde deurwaarder op 14 april 2005 een brief aan Van der Strien heeft doen schrijven waarin aanspraak werd gemaakt op het beweerdelijk openstaande bedrag en waarbij Van der Strien is gemaand dat bedrag binnen 10 dagen na dagtekening van de brief te betalen. De advocaat van Van der Strien heeft bij brief van 22 april 2005 in afwijzende zin op die brief gereageerd, waarna zijdens de deurwaarder bij brief van 27 april 2005 een korte inhoudelijke reactie is gegeven, welke weer heeft geleid tot een brief van de advocaat van Van der Strien d.d. 28 april 2005, gericht aan de deurwaarder.
8. Gelet op de omvang en inhoud van deze briefwisseling kan niet worden geoordeeld dat er aan de kant van de door [appellant] ingeschakelde deurwaarder sprake is van andere werkzaamheden dan die moeten worden aangemerkt als verrichtingen waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten.
9. De grief faalt.
De slotsom.
10. Het vonnis van 6 juni 2007 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 2 punten tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Van der Strien tot aan deze uitspraak op € 700,-- aan verschotten en € 2.316,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 525,-- aan verschotten en € 2.316,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Rowel-Van der Linde en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 juni 2009 in bijzijn van de griffier.