Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1152

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807858/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 augustus 2008, no. 1402096, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven (hierna: de raad) bij besluit van 18 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Stratum binnen de ring 2007" (hierna: het plan).


Uitspraak

200807858/1/R2. Datum uitspraak: 1 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Yu&Mi B.V." en "Yu&Mi Vastgoed B.V.", beide gevestigd te Eindhoven, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 augustus 2008, no. 1402096, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven (hierna: de raad) bij besluit van 18 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Stratum binnen de ring 2007" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Yu&Mi B.V." en "Yu&Mi Vastgoed B.V." (hierna in enkelvoud: Yu&Mi) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 december 2008. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2009, waar Yu&Mi, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.A. Renwarin, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan is een actualisering van bestaande plannen en heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of het op het perceel van Yu&Mi aanwezige derde bijgebouw past binnen het plan dan wel in het plan had moeten worden ingepast. 2.3. Yu&Mi stelt dat het college ten onrechte niet is ingegaan op de bedenking ten aanzien van een derde bijgebouw. Het college heeft slechts het standpunt van de gemeente verwoord en zich geen eigen oordeel gevormd. Daarnaast heeft Yu&Mi gesteld dat voorheen een koelcel van 75 m² aanwezig was welke vervangen is door een derde bijgebouw. De oppervlakte van de drie bijgebouwen bedraagt circa 68,5 m² zodat de bebouwing op het achterterrein afneemt. De stelling van de raad dat sprake is van verdere bebouwingsdichtheid gaat volgens Yu&Mi niet op. Voorts voldoet het derde bijgebouw aan de bebouwingsvoorschriften die in het plan zijn opgenomen dan wel als uitgangspunt zijn genomen, zodat het onduidelijk is waarom het derde bijgebouw niet kan worden gelegaliseerd terwijl de andere twee bijgebouwen wel zijn gelegaliseerd. Bovendien vormt het derde bijgebouw geen uitbreiding van het prostitutiebedrijf maar zal dit worden gebruikt ten behoeve van een berging. Wat betreft het gebruik hoeft dit gebouw niet de bestemming "Prostitutiebedrijven" te krijgen. 2.4. Het college heeft het plandeel dat ziet op het perceelsgedeelte waarop het derde bijgebouw is opgericht niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Het college betoogt met de raad dat het niet wenselijk is het derde bijgebouw te legaliseren nu dit zal leiden tot een ongewenste verdere verdichting van het achterterrein. Bovendien is dit bijgebouw illegaal tot stand gekomen en heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven bij brief van 18 oktober 2007 al aangegeven dat dit bijgebouw niet paste binnen het destijds geldende bestemmingsplan en dat niet zou worden meegewerkt aan het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Ter zitting heeft de raad hier nog aan toe gevoegd dat de door Yu&Mi genoemde maten destijds golden nu aan het perceel mede een woonbestemming was verbonden, die bij het thans geldende plan is komen te vervallen. Deze normen hebben wel als uitgangspunt voor de onderhavige voorschriften gediend, maar uiteindelijk heeft een zelfstandige beoordeling plaatsgevonden waarbij, gezien een eerder tot stand gekomen aanbouw aan het hoofdgebouw, geen ruimte is geboden voor verdere bijgebouwen dan de twee bestaande. Wat betreft het bebouwingsoppervlak op het perceel stelt het college zich op het standpunt dat de destijds aanwezige koelcel met een oppervlak van 75 m² evenzeer illegaal was opgericht. 2.5. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de planvoorschriften gelden ten aanzien van de bestemming "Prostitutiebedrijven" de volgende bepalingen voor het bouwen: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd; b. de maximale bouwhoogte per bouwvlak als bestaand. In de voorschriften zijn voor de bestemming "Prostitutiebedrijven" geen maximale gezamenlijke oppervlaktematen of maximale bebouwingspercentages opgenomen voor bijgebouwen. 2.6. Ten aanzien van het betoog van Yu&Mi dat het college in het bestreden besluit niet kon volstaan met een verwijzing naar de beantwoording van de raad op de door hen ingebrachte zienswijze, overweegt de Afdeling het volgende. Nu, hoewel dat uitdrukkelijk in het bestreden besluit had kunnen worden vermeld, het college in het bestreden besluit bij een aantal onderdelen van de bedenkingen van Yu&Mi duidelijk heeft willen aansluiten bij de beantwoording door de raad van de door Yu&Mi ingebrachte zienswijze, dient de beantwoording voor deze onderdelen te worden beschouwd als het standpunt van het college. Een dergelijke handelwijze leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet - mede naar aanleiding van door Yu&Mi ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist. In het algemeen staat geen wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel aan een dergelijke handelwijze in de weg. Niet is gebleken dat dat in dit geval anders is. 2.6.1. Nu blijkens de plankaart ten behoeve van het hoofdgebouw en twee bijgebouwen bebouwingsvlakken zijn opgenomen maar niet ter plaatse van het derde bijgebouw, past laatstgenoemd bijgebouw gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de planvoorschriften niet in het bestemmingsplan. De stelling van Yu&Mi dat het derde bijgebouw past binnen de maximale bebouwingsoppervlakte van 75m² en een maximaal bebouwingspercentage van 65% gaat niet op nu deze normen ten aanzien van de bestemming "Prostitutiebedrijven" niet gelden maar slechts onder het voorgaande plan van toepassing waren. Voorts kan Yu&Mi aan de voorheen aanwezige koelcel en aan het thans aanwezige derde bijgebouw geen rechten ontlenen nu deze koelcel reeds is verwijderd en voor het derde bijgebouw nimmer een bouwvergunning is verleend. De aanvraag daartoe is, mede onder toetsing aan het destijds geldende bebouwings- en oppervlaktepercentage geweigerd, welke weigering rechtens onaantastbaar is geworden. De Afdeling ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat het college niet heeft mogen instemmen met de wijze van bestemmen waarbij de hoofdbebouwing en bijgebouwen zijn vastgelegd in bouwpercelen en het streven van de raad om ter plaatse geen verdere verdichting toe te staan. Gegeven voorts de ter plaatse reeds wel toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond om te oordelen dat het college de belangen van Yu&Mi in redelijkheid zwaarder had moeten laten wegen dan de met de uitvoering van het plan te dienen belangen. 2.7.2. De conclusie is dat hetgeen Yu&Mi hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009 45-608.