Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ0212

Datum uitspraak2009-06-23
Datum gepubliceerd2009-06-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00621
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwleges. De billijkheid van de legesverordening is in het algemeen aan het oordeel van de rechter onttrokken. Voor onverbindendverklaring van de legesverordening is eerst plaats ingeval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-07/00621 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 23 juni 2009 op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 november 2007, nr. AWB 07/216, betreffende het na te melden door de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Liesveld, geheven bedrag. Heffing, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1. Bij besluit van 17 mei 2006 heeft de Inspecteur in het kader van de aanvraag van een reguliere bouwvergunning ex artikel 1, eerste lid onderdeel p, van de Woningwet op grond van het feit de aanvraag is afgewezen een bedrag van € 18.059,10 aan gemeentelijke leges van belanghebbende geheven. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de leges afgewezen. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 mei 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar is alleen de Inspecteur verschenen. Van de zijde van belanghebbende is de mededeling ontvangen dat zij niet ter zitting zal verschijnen. Daarbij is niet verzocht om uitstel van de zitting. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Verordening 3.1. De raad van de gemeente Liesveld heeft in zijn openbare vergadering van 21 december 2004 vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van leges 2005 (hierna: de Verordening), en de daarbij behorende tarieventabel. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. 3.2. De Verordening houdt, voor zover te dezen van belang, het volgende in: "Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam "leges" worden rechten geheven terzake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst danwel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Artikel 5 Tarieven 1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel." Artikel 6 Wijze van heffing De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. 3.3. Volgens rubriek 5.2.4 en 5.3.2.3 van de tarieventabel, eveneens voor zover te dezen van belang, bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag die leidt tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet een bedrag in verhouding tot de begroting van de bouwkosten, en wel een vast bedrag van € 78,80 vermeerderd met 2 percent van de op een veelvoud van € 500 naar boven afgeronde bouwkosten. Indien de gevraagde vergunning niet wordt verleend wordt teruggaaf van 25 percent van de gemeentelijke leges verleend. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan: 4.1. Belanghebbende heeft op 20 december 2005 een aanvraag gedaan voor afgifte van een reguliere vergunning voor het oprichten van zes woningen aan de [a-straat] te [Z]. De bij de aanvraag begrote bouwsom bedroeg € 1.200.000. 4.2. Op 17 mei 2006 is aan belanghebbende door de gemeente Liesveld een vergunning voor de bouw van de woningen geweigerd op de grond dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. 4.3. Bij schriftelijke kennisgeving van 17 mei 2006 zijn de leges, verbonden aan de voormelde aanvraag en de vermindering daarop wegens de weigering van de vergunning, vastgesteld op een bedrag van € 18.059,10 en aan belanghebbende in rekening gebracht. 4.4. Blijkens de door de gemeenteraad van Liesveld vastgestelde begroting voor het jaar 2005 zijn de totale opbrengsten uit leges voor dat jaar begroot op € 410.000; de kosten van de diensten waarover de leges worden geheven zijn volgens die zelfde begroting begroot op € 636.000. 4.5. Binnen het totaal van de baten en lasten is per dienst of groep van diensten sprake van verschillende kostendekkingspercentages. Voor de dienstverleningen die betrekking hebben op het in behandeling nemen van bouwaanvragen, afgeven van rijbewijzen en inschrijving van woningzoekenden zijn kostendekkingspercentages van toepassing van respectievelijk 88, 57 en 31 percent. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 5.1. Tussen partijen is in geschil of het in de tarieventabel opgenomen tarief onverbindend dient te worden verklaard, welke vraag door de Inspecteur ontkennend en door belanghebbende bevestigend wordt beantwoord. 5.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, aangezien het tarief vrijwel geen degressie kent en evenmin een limitering, te dezen sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Het profijt dat een belastingplichtige heeft van de dienst van de gemeente neemt niet rechtevenredig toe met de hoogte van de bouwsom. 5.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de voor bouwleges geldende heffingsmaatstaf aansluit bij het profijt dat de aanvrager van de bouwvergunning heeft. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat die maatstaf in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. 5.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Conclusies van partijen 6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op het bezwaarschrift en van het besluit van 17 mei 2006 voor zover dat ziet op de heffing van leges. 6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Overwegingen omtrent het geschil 7.1. Voorop staat dat het aan de gemeentelijke wetgever is, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 219, tweede lid, en 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, de tarieven van gemeentelijke heffingen vast te stellen. De in laatstvermeld artikel neergelegde toets wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Daarbij gaat het derhalve niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten. In het onderhavige geval acht het Hof aannemelijk dat de totale opbrengst van de leges niet is uitgegaan boven de totale kosten. In zoverre is aan het voorschrift van het wetsartikel voldaan. 7.2. De Verordening en de daarbij horende Tarieventabel berusten op artikel 229 van de Gemeentewet. De billijkheid van op de voet van dat artikel getroffen legesverordeningen is in het algemeen aan het oordeel van de rechter onttrokken. Voor onverbindendverklaring is eerst plaats ingeval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges als in voormeld artikel 229 bedoeld niet op het oog kan hebben gehad. 7.3. De juistheid van belanghebbendes stelling dat het profijt dat een belastingplichtige heeft van de dienst van de gemeente niet rechtevenredig toeneemt met de hoogte van de bouwsom kan in het midden blijven. Gegrond bevinding van die stelling leidt niet tot het oordeel dat de regeling van de Verordening en de tarieventabel in strijd is met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijke wetgeving, of dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat die regeling moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad. 7.4. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de daaraan ten grondslag liggende parlementaire behandeling blijkt dat de gemeente verplicht was een degressief tarief in de Verordening op te nemen of in de tariefstelling een limiet op te nemen. 7.5. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep niet gegrond. Aangezien belanghebbende geen andere bezwaren tegen de heffing heeft aangevoerd dan de hiervoor behandelde, heeft de rechtbank een juiste beslissing genomen. Proceskosten Volgens art. 8:75, eerste lid, Awb, wordt een belanghebbende niet veroordeeld in proceskosten van een bestuursorgaan, tenzij sprake is van misbruik van procesrecht. Dit criterium is in de wet opgenomen om te voorkomen dat het procesrisico van een burger die zich verzet tegen een besluit van een bestuursorgaan te groot zou worden. De Inspecteur heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van misbruik van procesrecht. Het Hof acht derhalve geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel en H.J. van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 23 juni 2009 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.