Jurisprudentie
BI9308
Datum uitspraak2009-06-23
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/860208-09
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/860208-09
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen poging tot doodslag/zware mishandeling ondanks gevaarzettend rijgedrag. Duitse politieagent trekt zijn dienstwapen in Venlo. De rechtbank constateert dat er sprake is geweest van een schending van art. 32 lid 2 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiesamenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860208-09
Datum uitspraak: 23 juni 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren [geboortedatum],
wonende te Roermond,
thans gedetineerd in [detentieadres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 juni 2009.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
Feit 1.
hij op of omstreeks 02 maart 2009 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terreinwagen) met zeer hoge snelheid is ingereden op een hem tegemoetkomende door [slachtoffer 2] voornoemd bestuurde personenauto en waarin [slachtoffer 1] voornoemd als bijrijder was gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht;
althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 02 maart 2009 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terreinwagen) met zeer hoge snelheid is ingereden op een hem tegemoetkomende door [slachtoffer 2] voornoemd bestuurde personenauto en waarin [slachtoffer 1] voornoemd als bijrijder was gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht;
althans indien ter zake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 02 maart 2009 in de gemeente Venlo [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (terreinwagen) met zeer hoge snelheid ingereden op een hem tegemoetkomende door [slachtoffer 2] voornoemd bestuurde personenauto en waarin [slachtoffer 1] voornoemd als bijrijder was gezeten;
artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;
Feit 2.
hij op of omstreeks 02 maart 2009 te Viersen, in elk geval in Duitsland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Hyundai, type Santa Fe), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in zijn verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Uit het onderliggende procesdossier is gebleken dat een Duitse politieagent een reeds in Duitsland ingezette achtervolging in Nederland heeft voortgezet en voorafgaand aan de aanhouding van verdachte zijn dienstwapen heeft getrokken en verdachte onder schot heeft genomen. Desgevraagd heeft de officier van justitie ter zitting medegedeeld dat er naar aanleiding van dit incident een onderzoek is verricht door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het arrondissement Roermond. De conclusie van dit onderzoek is dat de Duitse politieagent het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden (hierna: het Verdrag) heeft geschonden, omdat de Duitse politieagent zijn dienstpistool heeft getrokken terwijl hij niet in een noodweersituatie verkeerde. Het openbaar ministerie heeft geen consequenties verbonden aan deze verdragsschending, omdat zij van mening is dat er begrip is op te brengen voor de handelwijze van de Duitse politieagent. Dit gelet op de situatie waarin hij zich bevond op het moment dat hij zijn dienstpistool trok. De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij de conclusies van het onderzoek deelt; hij is eveneens van mening dat de politieagent weliswaar niet uit noodweer heeft gehandeld, maar gelet op de situatie waarin hij zich bevond wel proportioneel en subsidiair heeft gehandeld. De officier van justitie is van mening dat kan worden volstaan met de constatering dat de Duitse politieagent het Verdrag heeft geschonden.
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat de Duitse politieagent door het trekken van een dienstwapen en het onder schot nemen van verdachte niet proportioneel heeft gehandeld, maar verbindt daaraan niet de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wel meent zij dat het ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering gevolgen dient te hebben voor een eventueel op te leggen strafmaat.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de verklaring van de Duitse politieagent, [naam 1], blijkt dat verdachte - na een wilde achtervolging door Venlo in een gestolen auto - op de [adres] te Venlo te voet is gevlucht. Daar is verdachte een tuin in gevlucht, waarna hij is achtervolgd door getuigen [naam 2] en [naam 3]. Verdachte is toen over een schutting geklommen en is vervolgens rechtstreeks op de Duitse politieagent afgelopen. Vervolgens heeft de Duitse politieagent zijn dienstwapen getrokken en verdachte onder schot genomen. Daarbij heeft de Duitse politieagent geroepen: “Polizei, hinlegen auf den Boden”. Verdachte is vervolgens op de grond gaan liggen en is aangehouden.
Ingevolge artikel 31 lid 1 van het Verdrag is de Duitse politieagent wel bevoegd om de naar zijn nationale recht toegestane bewapening en uitrusting, waaronder zijn dienstwapen mee te voeren over de grens. Ingevolge artikel 32 lid 2 van het verdrag mocht de Duitse politieagent zijn dienstwapen echter alleen gebruiken indien er sprake was van noodweer, waaronder begrepen noodhulp. Op aanwijzing van de Nederlandse autoriteiten mag een Duitse politieagent ook zijn dienstwapen gebruiken buiten de gevallen van noodweer, voor zover dit niet verder gaat dan is toegestaan op grond van de bevoegdheden die aan hem zijn toegekend in Duitsland en Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat de Duitse politieagent niet heeft gehandeld in een noodweersituatie in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Evenmin is gebleken dat de politieagent toestemming heeft gekregen van de Nederlandse autoriteiten om zijn dienstwapen te trekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Duitse politieagent in strijd heeft gehandeld met artikel 32 lid 2 van het Verdrag.
Ten aanzien van het gevolg dat aan deze verdragsschending moet worden verbonden overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is - evenals de officier van justitie - van oordeel, dat er weliswaar geen sprake was van een noodweersituatie in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, maar de handelwijze van de Duitse politieagent, gelet op de omstandigheden voorstelbaar is. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat het feit dat het openbaar ministerie naar aanleiding van dit incident direct onderzoek heeft verricht. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat er sprake is geweest van een verdragsschending en dat er geen gevolgen ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering aan zullen worden verbonden.
Uit onderzoek is de rechtbank gebleken dat verdachte Nederlander is, dat het onder 2 ten laste gelegde feit door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en dat op dat feit door de wet van Duitsland, waar het zou zijn begaan, straf is gesteld.
De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 9 juni 2009 gevorderd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De verdediging heeft in haar pleitnota daartoe - zakelijk weergegeven - de navolgende verweren gevoerd.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet de bestuurder is geweest van de gestolen Hyundai Santa Fe, maar dat hij als bijrijder in de gestolen auto heeft gezeten. Verdachte noemt als bestuurder een man met naam en toenaam. De raadsvrouw is van mening dat gelet op deze stellige ontkenning, het feit dat het openbaar ministerie heeft nagelaten om nader onderzoek te doen naar de door haar cliënt genoemde persoon en het feit dat maar één getuige verdachte aanwijst als zijnde de bestuurder van de gestolen Hyundai Santa Fe – terwijl deze getuige bovendien verklaart dat hij niet veel heeft kunnen zien – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat haar cliënt het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de jurisprudentie van vergelijkbare zaken volgt dat alleen een poging tot doodslag bewezen wordt verklaard, indien een verdachte gericht en met name bewust ergens op inrijdt, meestal zelfs op een door hem uitgekozen slachtoffer. Uit het dossier blijkt dat verdachte tijdens de achtervolging niet bewust is ingereden op de auto van de aangevers, maar hooguit lang op een weghelft heeft gereden. De intentie van verdachte was alleen gericht op het zich ontdoen van de politie, hetgeen de verdachte volgens zijn eigen verklaring niet ten koste van alles wilde. Gelet op dit feitencomplex kan naar de mening van de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om de in de tenlastelegging genoemde personen van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin heeft verdachte de opzet gehad op het bedreigen van de aangevers.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans was op het overlijden dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers door de handelingen van verdachte. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangevers voldoende ruimte hadden om tijdig uit te wijken voor de naderende Hyundai Santa Fe, waardoor de kans op overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel vrijwel nihil was. Evenmin was er gevaar voor andere weggebruikers, zoals fietsers, omdat het fietspad hoger gelegen was op de [adres], aldus de raadsvrouw.
Gelet op het hiervoor overwogene is de raadsvrouw van menig dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het verweer van de verdediging - inhoudende dat verdachte niet de bestuurder is geweest van de gestolen Hyundai Santa Fe tijdens de achtervolging - overweegt de rechtbank als volgt.
Getuige [naam 4] verklaart in zijn aangifte dat hij op 2 mei 2009 heeft gezien dat twee personen uit een donker blauwe Mercedes-Benz CLK met een Nederlands kenteken zijn uitgestapt bij het bedrijf waar hij werkzaam is, [naam bedrijf 1] (Duitsland). Vervolgens werd een grijze Hyundai Santa Fe met kenteken [kenteken], die met een draaiende motor voor het bedrijf stond, gestolen. [naam 4] verklaart dat hij vervolgens zag dat zowel de Hyundai Santa Fe als de donker blauwe Mercedes-Benz zijn weggereden in de richting van de snelweg. [naam 4] geeft de volgende signalementen van de personen die zijn uitgestapt:
Persoon 1: krachtig figuur met een beginnend buikje. Zeer kort geschoren kapsel en een beige trui.
Persoon 2: een persoon met iets langere donkere haren.
De Duitse politieagent [naam 1] verklaart dat hij een bericht kreeg van de meldkamer met betrekking tot de gestolen Hyundai Santa Fe. Naar aanleiding van deze melding heeft [naam 1] de gestolen grijze Hyundai Santa Fe met voornoemd kenteken opgewacht bij de Duitse grens. De Hyundai Santa Fe is vervolgens achtervolgd door de zwarte Volkswagen Golf, die werd bestuurd door [naam 1]. Verdachte is toen met hoge snelheid de grens overgestoken en Venlo ingereden. In Venlo is een wilde achtervolging ontstaan met een hoge snelheid.
Getuigen [naam 2] en [naam 3], medewerkers van [naam bedrijf 2], verklaren dat zij zagen dat uit de [adres] in Venlo een grijze Hyundai Santa Fe op hen af kwam rijden. De Hyundai Santa Fe werd achtervolgd door een zwarte Volkswagen Golf met Duits kenteken en een blauw zwaailicht op zijn dak. De Hyundai Santa Fe passeerde [naam 2] en [naam 3] op de kruising met de [adres] en de [adres]. [naam 2] verklaart dat de bestuurder van de Hyundai Santa Fe een man was met een fors postuur en kort haar. De bestuurder had volgens [naam 2] lichte kleding aan.
Uit de verklaringen van getuigen [naam 2], [naam 3] en [naam 1] blijkt dat de Hyundai Santa Fe stil is gezet op de [adres] te Venlo. De bestuurder is vervolgens te voet gevlucht. Door een omwonende is gezien dat verdachte een tuin in is gevlucht. Verdachte is toen achtervolgd door getuigen [naam 2] en [naam 3]. Nadat verdachte door tuinen is gerend, is hij uiteindelijk in de [adres] aangehouden door [naam 1]. Getuige [naam 2] verklaart dat hij verdachte duidelijk herkent als zijnde de chauffeur van de grijze Hyundai Santa Fe die voor de Duitse politie vluchtte en hem op de kruising met de [adres] en de [adres] voorbij reed.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank waargenomen dat het postuur van verdachte als “krachtig of fors” is aan te merken en dat verdachte zijn hoofd heeft kaalgeschoren. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat als hij zijn hoofd niet zou scheren er stoppels zouden ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde getuigenverklaring en waarnemingen van de rechtbank blijkt dat verdachte, de bestuurder is geweest van de gestolen Hyundai Santa Fe tijdens de achtervolging in Venlo. Dit vindt bovendien steun in het feit dat geen enkele getuige verklaart dat er een bijrijder in de gestolen Hyundai Santa Fe zat en in de bekennende verklaringen van verdachte ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij alleen bijrijder was ongeloofwaardig, temeer nu hij pas met dit verhaal komt aanzetten als hem duidelijk wordt gemaakt dat hij wordt verdacht van een poging tot doodslag.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw - inhoudende dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om de in de tenlastelegging genoemde personen van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel te bedreigen - overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en getuige [naam 1] de navolgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte is op 2 maart 2009 met een gestolen Hyundai Santa Fe vanuit Duitsland met een hoge snelheid Venlo ingereden. In Venlo is een wilde achtervolging ontstaan, waarbij verdachte heeft geprobeerd om weg te rijden van een hem achtervolgende zwarte Volkswagen Golf met als bestuurder getuige [naam 1] van de Duitse politie. Tijdens de achtervolging heeft verdachte op de [adres] in de richting van Venlo gereden. Verdachte reed daar met een zeer hoge snelheid, namelijk tussen de 100 en 150 kilometer per uur terwijl 50 kilometer per uur maximaal is toegestaan. Op de [adres] was het druk, met name in de richting van Venlo. Aangevers [slachtoffer 2] (bestuurder) en [slachtoffer 1] (bijrijder) zijn verdachte tegemoet gereden in een gele, opvallende Mazda pick-up van de gemeente Venlo. [slachtoffer 1] zag op een gegeven moment dat verdachte twee auto´s op de rechterrijbaan ging inhalen. Door deze manoeuvre kwam verdachte op de linkerrijbaan terecht. Verdachte kwam toen snel op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afgereden en bleef op de linkerrijstrook rijden. [slachtoffer 2] zag dat verdachte niet meer naar de rechterrijstrook kon rijden, omdat daar personenauto’s reden. Vervolgens is [slachtoffer 2] met een flinke snelheid de berm ingereden, teneinde een frontale aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen.
Bij de politie verklaart verdachte dat hij de gele opvallende pick-up truck, waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in reden, niet heeft gezien. Verdachte verklaart dat hij weg wilde rijden van de Duitse politieagent die hem achtervolgde, maar niet ten koste van alles.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte het opzet heeft gehad op het dood rijden dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers. Noch ter terechtzitting noch bij de politie of de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij de intentie heeft gehad om de aangevers dood te rijden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte verklaart dat hij weliswaar weg wilde rijden van de achtervolgende Duitse politieagent, maar niet ten koste van alles.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de gedragingen van verdachte van dien aard zijn geweest, dat verdachte zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zouden verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen, heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij - in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zou aflopen - de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zullen bekomen, bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen kan, behalve op grond van de verklaring van de verdachte, worden aangenomen op grond van de aard van de gedragingen en de bijzondere omstandigheden waaronder de gedragingen zijn gepleegd. Bij de beoordeling hiervan moet mede betekenis toekomen aan het feit dat, indien verdachte door de handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, het naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een botsing met een andere auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedragingen ook het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
De rechtbank leidt uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden af, dat verdachte roekeloos en zeer gevaarzettend heeft gereden tijdens de achtervolging. Op de [adres] heeft verdachte het besluit genomen om op die drukke weg auto’s in te halen met de intentie om weg te rijden van de Duitse politieagent. Dit had als gevolg dat het voor verdachte niet meer mogelijk was om naar de rechterrijstrook terug te gaan, met als gevolg dat verdachte gedurende een paar honderd meter met hoge snelheid op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer heeft gereden.
Het risico dat verdachte door deze manoeuvre heeft genomen is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar groot. Naar ervaringsregels is het echter niet waarschijnlijk dat verdachte de kans dat een botsing met de gele Mazda pick-up zou plaatsvinden - waardoor hij mogelijk zelf zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen - op de koop toe heeft genomen. De rechtbank heeft geen feiten of omstandigheden vastgesteld die tot het oordeel nopen dat zulks in casu anders is. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte erop heeft gerekend dat zijn manoeuvre goed zou aflopen.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte, waarbij hij welbewust zeer grote risico’s heeft genomen, als verwerpelijk en zeer gevaarzettend moet worden bestempeld, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat verdachte zich heeft gerealiseerd dat de aangevers en hijzelf om het leven zouden kunnen komen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om de aangevers van het leven te beroven dan wel deze personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte het opzet heeft gehad om beide aangevers te bedreigen.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de navolgende bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen
Feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2009, en de Duitse aangifte van [slachtoffer 3] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals onder 7.4 omschreven.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2
hij op 02 maart 2009 te Viersen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Hyundai, type Santa Fe) toebehorende aan [slachtoffer 3].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
Feit 2
Diefstal
Dit misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straf
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 9 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de door de officier van justitie geëiste straf aangevoerd dat, indien de rechtbank tot strafoplegging overgaat, een voorwaardelijke taakstraf, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht passend is, zodat verdachte hulp kan krijgen om zijn leven weer op te bouwen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte is reeds meermalen veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen onder meer voor vermogensdelicten. Verdachte is op 16 februari 2009, na het naar eigen zeggen uitzitten van een (verzamel) gevangenisstraf van zeven jaar, in vrijheid gesteld. Reeds luttele weken later op 2 maart 2009 gaat verdachte weer de fout in door op geraffineerde wijze in Duitsland bij een autobedrijf een Hyundai Santa Fe te stelen, die aldaar ter reparatie was aangeboden. Verdachte verklaart hierover zelf dat hij toen hij de Hyundai aldaar zag staan eerst een potentiële afnemer heeft gebeld en toen deze € 750,- voor de Hyundai bood, is overgegaan tot de diefstal. Vervolgens heeft verdachte, in zijn streven om ontdekking op heterdaad te voorkomen, zeer gevaarzettend rijgedrag vertoond. Tijdens deze ontsnappingstocht is de gestolen Hyundai behoorlijk beschadigd, met al het nadeel voor de eigenaar van dien. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank zal volstaan met het opleggen van een straf conform het reeds ondergane voorarrest, gelet op het feit dat de rechtbank - anders dan de officier van justitie - komt tot een vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 310.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 113 dagen;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs en M.J.H. van den Hombergh, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. R.P. van der Pijl als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 juni 2009.