Jurisprudentie
BI8405
Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers334885 / KG ZA 09-455
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers334885 / KG ZA 09-455
Statusgepubliceerd
Indicatie
Executiegeschil. Verzet ex artikel 438 lid 5 Rv. Opheffing strafvorderlijk executoriaal beslag en teruggave bestelbus in kort geding nu voldoende aannemelijk is geworden dat eiser eigenaar is.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 10 juni 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 334885 / KG ZA 09-455 van:
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. B. van Rikxoort te Groningen,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Fels te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[A] jr.’ en ‘de Staat’.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 27 mei 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1 Op 11 maart 2008 is [A] (hierna: [A] sr.), de vader van [A] jr., aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Op diezelfde dag is onder meer een Volkswagen Transporter met kenteken [nummer] (hierna: de bestelbus) in beslag genomen tot bewaring van het recht tot verhaal. In de bestelbus zijn onder meer het paspoort van [A] sr. alsmede de identiteitskaart en een bankpas van zijn vrouw aangetroffen. In de woning van [A] sr. is onder meer een sleutelbos aangetroffen met daaraan de huissleutels van [A] sr. alsook de sleutels van de bestelbus.
1.2. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 11 maart 2008, heeft [A] sr., voor zover relevant, het volgende verklaard:
"(…)
Ik rijd momenteel alleen in de zakelijke VW transporter van de zaak van mijn zoon. Hier rijd ik tamelijk veel in. Als ik rij dan rij ik in deze auto. Ik gebruik deze auto iedere dag. Ik neem deze auto 's avonds mee naar huis. Mijn zoon woont twee blokken verderop. Als hij de auto nodig heeft pakt hij de auto. Maar de auto staat meestal bij mij voor de woning. IK debnk dat ik het meeste gebruik maak van de auto omdat ik veel voor de zaak doe, zoals inkopen. Zelf heb ik geen auto en mag ik deze auto gebruiken om mij voort te bewegen.
(…)
Het bedrijf heeft de auto nog niet zo lang, volgens mij is deze auto in 2007 aangeschaft.
(…)."
1.3. In het proces-verbaal van bevindingen van 12 maart 2008 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
"(…)
Op 21-11-2007 is het kenteken vervolgens van [bedrijf], voornoemd, op naam van:
[A] jr., geboren [geboortedatum], wonende [adres], [woonplaats] gesteld.
(…)
Bij [autobedrijf 1] spraken wij, verbalisanten met [B], (…), zijnde een van de eigenaren van dit bedrijf.
Hij deelde ons mede, dat hij inderdaad de Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [nummer], gekocht had van [autobedrijf 2] te [woonplaats] en door verkocht had aan ene [A] sr. en zijn zoon een cafetariahouder uit [woonplaats]. Volgens hem deed [A ]sr. de onderhandelingen. De auto werd na een proefrit en de onderhandeling verkocht voor € 17.850,-. (…) Dit bedrag werd door de zoon van [A] contant betaald met bankbiljetten in verschillende coupures.
(…)."
1.4. De officier van justitie heeft op 13 maart 2008 een aanvraag machtiging tot handhaven van beslag als conservatoir beslag op grond van artikel 94a, tweede lid, jo. artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gedaan. Na de verleende machtiging door de rechter-commissaris, heeft de dienst Domeinen roerende zaken regio-eenheid [woonplaats] op 14 maart 2008 de bestelbus als conservatoir in beslag genomen voorwerp ingeboekt.
1.5. Bij brief van 23 april 2008 heeft de officier van justitie de voormalig advocaat van [A] jr., voor zover relevant, het volgende bericht:
''(…)
Het moge zo zijn dat de wagen formeel op zijn naam staat, maar de wagen stond 's morgens vroeg op de oprit van de woning van verdachte [A] sr., terwijl uw cliënt op dat moment niet in de woning was. Bovendien zijn in de auto de identiteitsbewijzen van verdachte (paspoort) en zijn vrouw (ID-kaart) aangetroffen (p. 590) en bleek de sleutel van de Transporter aan de sleutelbos van verdachte te zitten, tezamen met diens huissleutels. Ook verdient opmerking dat uit de verklaring van de garagehouder blijkt dat verdachte de onderhandelingen voerde met betrekking tot de aankoop van de Transporter. Tenslotte verklaart verdachte dat hij de VW Transporter iedere dag gebruikt (p. 432 persoonsdossier).
Deze omstandigheden brengen mij tot de conclusie dat verdachte de feitelijke eigenaar van de Transporter was. Daarom handhaaf ik het (overigens ook conservatoire) beslag.
(…)."
1.6. Bij vonnis van 17 juni 2008 heeft rechtbank Assen [A] sr. schuldig bevonden aan overtreding van de Opiumwet en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
1.7. Op 14 juli 2008 heeft [A] jr. een klaagschrift ingediend over het uitblijven van een last tot teruggave aan hem van de onder [A] sr. op 11 maart 2008 in beslag genomen bestelbus.
1.8. Bij vonnis van 15 juli 2008 heeft rechtbank Assen aan [A] sr. een verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 39.666,30. Thans is [A] sr. nog een bedrag van € 38.737,25 verschuldigd.
1.9. Bij beschikking van 31 juli 2008 heeft de raadkamer van rechtbank Assen het onder 1.7 vermelde klaagschrift van 14 juli 2008 van [A] jr. ongegrond verklaard. Voor zover thans relevant, heeft de raadkamer het volgende overwogen:
" (…)
Ter zake van conservatoir beslag ex artikel 94a Sv geldt echter als criterium voor teruggave aan een derde of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank staat niet buiten redelijke twijfel dat de auto van klager is. Er zijn, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, te veel omstandigheden die erop wijzen dat de auto van beslagene zou kunnen zijn.
(…)."
1.10. Op 5 september 2008 is het vonnis onder 1.5 vermeld onherroepelijk geworden. Dit betekent dat het conservatoire beslag is overgegaan in een executoriaal beslag.
1.11. Op 28 oktober 2008 heeft [A] jr. tegen de beschikking van de raadkamer van rechtbank Assen van 31 juli 2008 cassatie ingesteld.
1.12. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Drenthe van 7 april 2009 staat vermeld dat [A] jr. en [C] sedert 1 februari 2006 vennoten zijn van de vennootschap onder firma [snackbar] te [woonplaats] (hierna: [snackbar]).
1.13. Het kentekenbewijs staat op naam van [A] jr. In het verzekeringsbewijs voor de bestelbus staat [A] jr. h/o [snackbar] vermeld. De aankoopnota van 1 november 2007 staat op naam van [snackbar].
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [A] jr. vordert – zakelijk weergegeven – op straffe van een dwangsom de Staat te gelasten het (executoriale beslag) op de bestelbus op te heffen en de bestelbus binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [A] jr. af te geven.
2.2. Daartoe voert [A] jr. het volgende aan.
De bestelbus behoort in eigendom toe aan [A] jr. zodat de bestelbus niet kan worden uitgewonnen in het kader van een aan [A] sr. opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Nadat [A] jr. een kapitaalstorting van € 17.850,-in [snackbar] heeft gedaan, heeft [A] jr. vervolgens de bestelbus middels deze kapitaalstorting gefinancierd. De koopsom van de bestelbus van € 17.850,-- heeft [A] jr. contant voldaan. Blijkens de aankoopnota is de bestelbus gekocht door [snackbar]. Op de activastaat van [snackbar] staat de bestelbus ook vermeld als actief van de onderneming. De bestelbus alsmede het verzekeringsbewijs van de bestelbus staan niet alleen op naam van [A] jr., ook de verzekeringspenningen en de verschuldigde wegenbelasting worden door hem voldaan. Dat er eigendommen van [A] sr. en zijn vrouw bij de inbeslagname van de bestelbus zijn aangetroffen, is niet van belang voor de eigendomsvraag aangaande de bestelbus. Dat de Staat meent dat [A] sr. de eigenaar is van de bestelbus, is mede gelegen in de omstandigheid dat [A] sr. veelvuldig inkopen doet voor [snackbar] en dat hij – met toestemming van [A] jr. – de bestelbus ook privé gebruikt. De bestelbus staat bij [A] sr. op de oprit omdat bij [A] jr. geen althans onvoldoende parkeergelegenheid is.
Gelet op het gebruik door [A] jr. van de bestelbus ten behoeve van zijn onderneming heeft hij een spoedeisend belang bij de toewijzing van zijn vordering.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Als uitgangspunt heeft te gelden dat door het onherroepelijk worden van het vonnis van 15 juli 2008, waarin de ontnemingsmaatregel aan [A] sr. is opgelegd, het conservatoire beslag op de bestelbus is overgegaan in een executoriaal beslag. Artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde. [A] jr. heeft alleen de Staat als executant gedagvaard en niet [A] sr. als geëxecuteerde. Dit verzuim door [A] jr. zal evenwel niet tot niet ontvankelijkheid van zijn vordering leiden nu de positiebepaling van [A] sr. in dit verband duidelijk is en de Staat bovendien geen beroep wenst te doen op de niet ontvankelijkheid van het verzet door [A] jr.
3.2. Bij de beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de Staat bevoegd is tot executie van vermogensbestanddelen die toebehoren aan [A] sr, tegen wie in het onherroepelijke vonnis van 15 juli 2008 de ontnemingsmaatregel is opgelegd. Indien evenwel met een voldoende mate van aannemelijkheid komt vast te staan dat niet aan [A] sr., maar aan [A] jr., de eigendom van de bestelbus toebehoort, is het gelegde beslag onrechtmatig jegens [A] jr. en dient de vordering van [A] jr. te worden toegewezen.
3.3. [A] jr. heeft gesteld dat hij de eigenaar is van de bestelbus en verwijst hiervoor naar zijn onder 2.2 vermelde standpunten. De Staat heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat [A] sr. de eigenaar is van de bestelbus. Hiertoe heeft de Staat het volgende aangevoerd.
De bestelbus stond op de dag van inbeslagname op de oprit van het huis van [A] sr., terwijl [A] jr. daar niet woonachtig is of op die dag aanwezig was in het huis. In het huis is een sleutelbos aangetroffen met daaraan onder meer de sleutel van de bestelbus. Daarbij komt dat in de bestelbus het paspoort van [A] sr. alsmede de identiteitskaart en bankpas van zijn vrouw zijn aangetroffen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat [A] sr. zich als eigenaar van de bestelbus gedroeg. Bovendien werd de bestelbus kennelijk niet voor de bedrijfsvoering van [A] jr. gebruikt, gelet op het veelvuldig gebruik door [A] sr. Uit de verklaring van de garagehouder is gebleken dat [A] sr. de onderhandelingen met betrekking tot de aanschaf van de bestelbus heeft gevoerd. Daarnaast acht de Staat het van belang dat [A] jr. tot op heden niet heeft aangetoond hoe hij de beschikking heeft gekregen over een contant geldbedrag van € 17.850,--, terwijl zijn bij de aanschaf van de bestelbus aanwezige vader een ontnemingsmaatregel opgelegd heeft gekregen wegens handel in verdovende middelen, gepleegd in een periode waarin ook de aankoop van de bestelbus heeft plaatsgevonden. Het betoog van [A] jr. dat de bestelbus is aangekocht nadat door hem een kapitaalstorting in zijn onderneming heeft plaatsgevonden, wordt door de Staat betwist wegens gebrek aan bewijs. [A] jr. heeft het vermoeden dat [A] sr. als bezitter van de bestelbus de eigenaar is onvoldoende weerlegd. Uit de enkele omstandigheid dat de bestelbus op naam van [A] jr. staat, kan niet worden afgeleid dat hij eigenaar is nu een kentekenregistratie geen zakenrechtelijke betekenis heeft. Ook de stelling dat [A] jr. de verzekeringspenningen voor de bestelbus betaalt, kan niet tot een ander oordeel leiden nu de verzekering immers ook kan worden afgesloten door een kentekenhouder/niet-eigenaar. Voorts kan met de aankoopfactuur van de bestelbus niet worden bewezen dat hij eigenaar is nu hieruit juist kan worden afgeleid dat [snackbar] eigenaar is.
3.4. Vast staat dat de bestelbus op naam van [A] jr. is gesteld. Voorts is vast komen te staan dat het verzekeringsbewijs op naam staat van [A] jr. alsmede dat de verzekeringspenningen en de wegenbelasting door hem worden voldaan. Geoordeeld wordt dat de stelling van de Staat dat [A] sr. zich gedraagt als eigenaar van de bestelbus, voldoende gemotiveerd door [A] jr. is weersproken nu laatstgenoemde heeft betoogd dat zijn vader de bestelbus regelmatig gebruikt voor het inkopen van goederen ten behoeve van de onderneming van [A] jr. en dat [A] sr. met zijn toestemming de bestelbus ook buiten deze zakelijke ritten privé mag gebruiken. [A] jr. vindt voor dit betoog ook steun in de verklaring van [A] sr. als hiervoor weergegeven onder 1.2. Door de Staat is niet gemotiveerd weersproken dat, hoewel [A] sr. de onderhandelingen met betrekking tot de aankoop van de bestelbus heeft gevoerd, aan [A] jr. de bestelbus is geleverd en laatstgenoemde derhalve middels bezitsverschaffing de eigendom van de bestelbus heeft verkregen. Aangevoerd is nog dat de koopsom van de bestelbus door inkomsten uit handel in verdovende middelen is verkregen, maar dit is onvoldoende door de Staat onderbouwd. Het betoog van de Staat dat uit de enkele omstandigheid dat de bestelbus op naam staat van [A] jr. niet kan worden afgeleid dat hij eigenaar is nu een kentekenregistratie geen zakenrechtelijke betekenis heeft, acht de voorzieningenrechter op zichzelf juist nu alle feiten en omstandigheden voor de beoordeling inzake de eigendomsvraag in aanmerking moeten worden genomen. Op grond van de stukken en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, is naar voorlopig oordeel evenwel in voldoende mate aannemelijk geworden dat [A] jr. eigenaar is van de bestelbus. Weliswaar heeft de Staat als verweer aangevoerd dat door [A] jr. niet duidelijk is gemaakt of hij bedoelt te stellen dat hij de eigenaar van de bestelbus is of dat [snackbar] de eigenaar is, doch in dit verband is doorslaggevend dat, zoals hiervoor is overwogen, [A] jr. door bezitsverschaffing eigenaar van de bestelbus is geworden terwijl niet is gesteld, aangevoerd of gebleken dat de bestelbus nadien – in zakenrechtelijke zin – is geleverd aan een ander. Daaraan doet niet af dat de bestelbus op de balans van [snackbar] is vermeld.
3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [A] jr. op de hierna te melden wijze zullen worden toegewezen. Voor toewijzing van de gevorderde dwangsom bestaat geen aanleiding nu de Staat rechterlijke uitspraken pleegt na te komen.
3.6. De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- gelast de Staat het (executoriale) beslag op de bestelbus op te heffen;
- gelast de Staat binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bestelbus terug aan [A] jr. te geven;
- veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [A] jr. begroot op € 1.163,98, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 262,-- aan griffierecht en € 85,98 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.
mvw