Jurisprudentie
BI7943
Datum uitspraak2009-06-11
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers140315
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers140315
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van het verzoek van de vrouw om de in Nederland wonende man bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot het betalen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de samen met de vrouw in Duitsland wonende kinderen. Toepassing van het Haags Alimentatieverdrag van 1973 brengt in dit geval tevens mee dat het Duitse recht, als het recht van de gewone verblijfplaats van de minderjarige kinderen ten tijde dat de vrouw het zelfstandige verzoek tot kinderalimentatie deed, van toepassing is. Die gevolgtrekking betekent dat de onderhoudsbijdragen die door de man aan de vrouw voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen dient te betalen, moet worden bepaald aan de hand van de daarvoor ontwikkelde leidraad van het Oberlandesgericht Düsseldorf, de zgn. 'Düsseldorfer Tabelle'.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Zaaknummer: 140315 / FA RK 09-694
Voorlopige voorzieningen in de zaak tussen
verzoeker [naam verzoeker]
wonende te [woonplaats verzoeker]
advocaat mr. R.C.C.M. Nadaud
en
wederpartij [naam wederpartij]
wonende te [woonplaats wederplaats]
advocaat mr. C.C.J. van Pol
Gezien het op 12 mei 2009 ingekomen verzoekschrift van de man;
Gezien het op 2 juni 2009 ingekomen verweerschrift van de vrouw, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen;
Gezien het op 3 juni 2009 ingekomen verweerschrift van de man, naar aanleiding van het zelfstandig verzoek van de vrouw, waarbij hij tevens zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft gewijzigd;
Gelet op het verhandelde ter zitting met gesloten deuren op 5 juni 2009, waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt.
1.Beoordeling
1.1. Het meest verstrekkende verweer van de vrouw, dat de rechtbank niet bevoegd is om in deze zaak voorlopige voorzieningen te treffen omdat, zo verstaat de rechtbank het verweer, de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou hebben met betrekking tot de in de bodemprocedure verzochte echtscheiding, moet gelet op artikel 13 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: WBRv) worden verworpen. Anderzijds beoogt artikel 13 WBRv geen rechtsmacht voor voorlopige voorzieningen te creëren waar die er niet is. Derhalve zal de rechtbank zich voor elk van de verzochte nevenvoorzieningen moeten afvragen waar haar rechtsmacht op is gestoeld.
Uit artikel 8 Brussel II-bis volgt dat de rechtbank in ieder geval bevoegd is ter zake het aanvankelijke verzoek van de man tot toevertrouwing van de kinderen en ook met betrekking tot het zelfstandige verzoek van de vrouw, ingediend op een tijdstip dat de vrouw en de kinderen reeds in Duitsland woonden, is de Nederlandse rechter bevoegd ingevolge artikel 9 Brussel II-bis. In het licht van artikel 3 Brussel II-bis valt bovendien niet in te zien dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou hebben met betrekking tot de verzochte echtscheiding.
Brussel II-bis is niet van toepassing op het gebruik van de echtelijke woning en de onderhoudsverplichtingen, zodat de bevoegdheid, wat de onderhoudsverplichtingen betreft, moet worden ontleend aan de EEX-Verordening. Nu de vrouw ter zake deze verplichtingen de man, als verweerder, in het kader van haar zelfstandige verzoek heeft opgeroepen voor het gerecht van diens woonplaats, acht de rechtbank zich tevens bevoegd van het verzoek tot het opleggen van kinderalimentatie kennis te nemen. Dat de rechtbank bevoegd is ter zake het verzoek tot het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning volgt ten slotte uit artikel 4, tweede lid, van het WBRv.
1.2. Van de vraag naar de bevoegdheid van de Nederlandse rechter dient te worden onderscheiden de vraag aan de hand van welk recht de toewijsbaarheid van de verzochte nevenvoorzieningen dient te worden beoordeeld.
Toepassing van het Haags Alimentatieverdrag van 1973 brengt in dit geval mee dat het Duitse recht, als het recht van de gewone verblijfplaats van de minderjarige kinderen ten tijde dat de vrouw het zelfstandige verzoek tot kinderalimentatie deed, van toepassing is.
Dat het hier om een voorlopige maatregel gaat, doet daaraan helemaal niets af. Weliswaar staat het de rechtbank altijd vrij om in het kader van een procedure als de onderhavige terug te vallen op zijn eigen recht en de verzochte voorlopige maatregel te beoordelen naar de lex fori, maar het te dezen toepasselijke Duitse recht is niet zo onbekend of zo moeilijk te achterhalen, dat een uitgebreid onderzoek naar inhoud ervan, eventueel door tussenkomst van een deskundige, geboden is. Binnen de beperkte kaders van een procedure als deze zou daarvoor ook geen plaats zijn. Anders dan de man ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding te bepalen dat in deze zaak aan het eigen Nederlandse recht, als lex fori, voorrang behoort te worden te geven boven het ingevolge het Haags Alimentatieverdrag van 1973 op de verzochte voorlopige voorziening toepasselijke Duitse recht.
Die gevolgtrekking betekent dat het bedrag dat de man aan de vrouw voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen dient te betalen, moet worden bepaald aan de hand van de daarvoor ontwikkelde leidraad van het Oberlandesgericht Düsseldorf, de zgn. "Düsseldorfer Tabelle", versie 2009 [zie: www.olg-duesseldorf.de].
1.3. Vast staat dat uit het huwelijk van de man en de vrouw drie kinderen zijn geboren, [kind 1], [kind 2] en [kind 3], respectievelijk 13, 12 en 10 jaar oud. Uit de door de man als producties 1 en 2 bij het verweerschrift naar aanleiding van het zelfstandige verzoek overgelegde Entgelt-Abrechnungen blijkt dat hij thans een netto inkomen van om en nabij de € 1.900,- per maand heeft, dat na echtscheiding vanwege een verandering van Steuerklasse terugvalt naar een bedrag van € 1.619,- netto (Steuerklasse 1). Het ligt echter niet in de lijn der verwachting dat de echtscheiding op korte tijd wordt uitgesproken én ingeschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw bij de toepassing van de "Düsseldorfer Tabelle" daarom terecht tot uitgangspunt genomen dat de man thans een netto inkomen heeft dat ligt tussen € 1.501,- en € 1.900,-.
1.4. Daarmee zit de vrouw dus altijd goed en anderzijds hoeft de man zich hierdoor niet te kort gedaan te voelen. Weliswaar blijkt uit de toelichting op de leidraad dat "Berücksichtigungsfähige Schulden in der Regel vom Einkommen abzuziehen sind" maar zelfs als de schuld die partijen bij de Sparkasse Aachen hebben en waarop de man naar onweersproken vast staat maandelijks daadwerkelijk een bedrag van € 100,- aflost, moet worden aangemerkt als een in die zin relevante en op het inkomen van de man in mindering te brengen schuld, blijft zijn inkomen binnen de bandbreedte van € 1.501,- en € 1.900,-.
Evenzeer onweersproken is gebleven dat de man per maand een bedrag van € 60,- besteedt aan woon-/werkverkeer. Naar Duits recht mag bij het vaststellen van de onderhoudsbijdragen rekening worden gehouden met een als "Berufsbedingte Aufwendung" te oormerken forfaitair bedrag van 5% van het netto inkomen. Ook echter als dat forfait, wat meer is dan € 60,-, in mindering wordt gebracht op het netto inkomen van de man volgt daaruit nog steeds niet dat hij een inkomen heeft dat minder bedraagt dan € 1.501,-.
Andere op het inkomen van de man drukkende lasten waar volgens de "Düsseldorfer Tabelle" rekening mee kan worden gehouden zijn niet gesteld of gebleken.
1.5. Overeenkomstig § 1612 b van het Bürgerliches Gesetzbuch dient op de onderhoudsbijdragen die ingevolge de "Düsseldorfer Tabelle" zijn verschuldigd de helft van het Kindergeld [voor het eerste en tweede kind een bedrag van € 164,- en voor het derde kind een bedrag van € 170,-] in mindering te worden gebracht, voor zover dat Kindergeld volledig aan de onderhoudsplichtige betaald wordt.
Nu de man tijdens de mondelinge behandeling ter zitting heeft verklaard, dat de vrouw ingevolge het Duitse recht "natuurlijk" recht heeft op het aan hem betaalde Kindergeld, waaruit de rechtbank afleidt dat hij het Kindergeld ook inderdaad zal doorsluizen naar de vrouw, en de man voorts ermee kan instemmen dat de kinderen voor de duur van het geding aan de vrouw worden toevertrouwd, dient ook in dit geval een vermindering in evenbedoelde zin plaats te vinden.
1.6. Op die wijze bezien brengt een juiste toepassing van de "Düsseldorfer Tabelle" mee dat de man, uitgaande van zijn ergens tussen € 1.501,- en € 1.900,- liggende netto inkomen, aan de vrouw ten behoeve van ieder van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] € 311,- en voor de minderjarige [kind 3] € 254,- dient te betalen. Nu het inkomen van de man aldus boven het voor hem geldende Bedarfskontrollbetrag van € 1.000,- blijft, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot die bedragen toewijzen.
1.7. De man heeft nog de stelling betrokken dat bij gebrek aan draagkracht (ook) naar Duits recht het verzoek van de vrouw om onderhoudsbijdragen voor de kinderen dient te worden afgewezen, maar met een enkele verwijzing naar de verder niet geconcretiseerde persoonlijke omstandigheden van de man, acht de rechtbank die stelling volstrekt onvoldoende onderbouwd.
1.8. Voor het overige kunnen de verzochte nevenvoorzieningen, voor zover niet ingetrokken, aan elk der partijen op de in rubriek 2 weergegeven wijze worden toegewezen, waarbij de rechtbank opmerkt dat het partijen vrij staat in onderling overleg van de getroffen omgangsregeling af te wijken.
2. Beslissing
De rechtbank:
Bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning "[adres echtelijke woning]", en derzelver inboedel, met ingang van heden;
Beveelt de vrouw die woning te verlaten en deze verder niet meer te betreden;
Bepaalt dat de minderjarige kinderen worden toevertrouwd aan de vrouw;
Bepaalt dat de man omgang kan hebben met der partijen minderjarige kinderen een keer per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur en tevens elke dinsdag na school tot 19.00 uur, tenzij de man dan middagdienst heeft, waarbij de man de kinderen steeds terugbrengt naar de vrouw, en verder gedurende een in onderling overleg nader overeen te komen aaneengesloten periode van anderhalve week in de eerstkomende zomervakantie van partijen, met dien met dien verstande dat de kinderen ten minste de laatste vier dagen voordat zij weer naar school gaan bij de vrouw zullen zijn;
Bepaalt het bedrag, dat de man aan de vrouw met ingang van heden voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] dient te betalen op € 311,- per maand, per kind, en het bedrag dat de man aan de vrouw met ingang van heden voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 3] dient te betalen op € 254,- per maand, deze bedragen bij vooruitbetaling te voldoen;
Ontzegt het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat voor partijen geen hogere voorziening open.